De feiten liegen niet: het Nederlandse onderwijs bleef in tijden van Corona en lerarentekort bewonderenswaardig goed overeind
22 april 2022
Negatieve krantenkoppen helpen het lerarentekort niet. Want wie wil werken in de hoek waar de klappen vallen? Wie wil werken in een sector die lijdt aan beheerskramp? En dat terwijl de feiten niet liegen: het Nederlandse onderwijs doet het gewoon goed in moeilijke tijden. Daarom vraagt schoolleider Tijl Rood de Onderwijsinspectie voor volgend jaar om een zonnig rapport, zodat we vrolijk en gesterkt door fijne krantenkoppen naar ons werk stappen om samen met kinderen lekker veel leeskilometers te gaan maken.
Schrikbarend, schrijft de Telegraaf: "Het taal- en rekenniveau scholieren holt achteruit." Aanleiding: het jaarlijkse rapport van de Inspectie van het Onderwijs over onze toestand. "Het is dramatisch, maar er is ook iets aan te doen," zegt de inspecteur-generaal tegen RTL. "Nieuw dieptepunt," krijst het FD. Gevolg van de paniek: de rol van de Inspectie wordt steviger, politiek gesteund door een kersverse minister die binnen twee jaar verbetering wil zien.
Maar het klopt niet. Als de analyse niet deugt, weet je nooit zeker of de voorgestelde maatregelen wel ergens op slaan. Daarom loont het de moeite eens goed te kijken waar de auteurs van de Staat van het Onderwijs 2022 zich op baseren als ze woorden gebruiken als 'momentum voor urgente renovatie' (voorwoord door Alida Oppers) 'risicovol' (sic, pagina 19) of 'zorgwekkend' (pagina 66) over de ontwikkeling van basisvaardigheden. Want in ons land (en gek genoeg ook in onze beroepsgroep) is het beeld ontstaan dat Nederlandse kinderen slecht presteren, dat dit jaarlijks erger wordt, en dat dit komt door... (en vul nu je eigen stokpaard in, bijvoorbeeld: onderwijsvernieuwing, pabo's, stelsel).
"Door uit te gaan van permanente verbetering, ligt permanente ontevredenheid over de resultaten op de loer," schrijft Karen Heij in haar proefschrift over de manier waarop we in Nederland omgaan met toetsen. Samenzweringstheorietje: is dit misschien de reden voor de Inspectie om in de jaarlijkse rapporten een overdreven somber beeld te schetsen? In het klimaat van permanente ontevredenheid kan de Inspectie haar eigen rol versterken... Precies wat zij gesteund door de minister en schrikwekkende krantenkoppen nu ook aankondigt de komende jaren te gaan doen... De ingezette beweging om kwaliteitstoezicht over te laten aan de besturen heeft kennelijk lang genoeg geduurd.
Maar.
Hoe zit het nu met onze scholieren? Om die vraag te beantwoorden kunnen we niet naar eindtoetsen kijken. Deze hebben namelijk tot doel de kinderen onderling in te delen: er is altijd een beste 20% en een slechtste 20%. Deze toetsen zijn niet bedoeld en geschikt om de ontwikkeling van vaardigheden door de tijd te schetsen, zoals de toetsenmakers zelf niet nalaten te benadrukken. De normering schuift immers steeds mee. Ook zijn deze toetsen niet geschikt om het percentage kinderen dat de streefniveaus haalt mee vast te stellen, om precies dezelfde statistische reden. Zo'n referentieniveau is een absolute grens: bij zoveel goede antwoorden op een vaste test haal je het niveau, één fout meer en je haalt het niet. Een beetje triestig ("Dit is ernstig") constateert de Staat van het Onderwijs dat het niet lukt om zicht te krijgen op dit voor haar zo belangrijke percentage. We konden erop wachten dat kamerleden er schande van gingen roepen op Twitter. Zal wel weer aan het onderwijs liggen, koekenbakkers daar ook altijd! Maar de fout zit een niveautje dieper: om het streefniveau vast te stellen heb je een test nodig die dat streefniveau meet. Onze eindtoetsen en volgsysteemtoetsen willen dat helemaal niet, zij hebben heel moeilijke en heel makkelijke vragen in de toets gestopt om onze kinderen precies te kunnen indelen in quintielen, zodat we ze goed (nou ja) kunnen verwijzen naar vervolgonderwijs.
Een relatieve toetsing is geen geschikt instrument om vast te stellen hoeveel procent een absolute norm haalt
Eenvoudig gezegd: een relatieve toetsing is geen geschikt instrument om vast te stellen hoeveel procent een absolute norm haalt. Daar kunnen de toetsenmakers niks aan doen, net zo min als het onderwijs; alleen de toezichthouder zelf zou een meting kunnen organiseren, als ze zo graag willen werken met het percentage dat vastgestelde referentieniveaus haalt. Dat is overigens erg moeilijk, zoals Maarten van der Steeg in een grondig artikel goed aantoont: de referentieniveaus zijn vaak alleen formatief te testen, de ijkopgaven tussen 1F en 1S / 2F laten geen groot verschil zien (discrimineren onvoldoende) een veel referentieniveaus zijn überhaupt te vaag geformuleerd om er veel mee te kunnen.
Wél kunnen we kijken naar TIMMS, PISA en PIRLS. Wat PIRLS (lezen) betreft moeten we nog tot december wachten op het rapport over de vorig jaar afgenomen test. 'Stabiel en bovengemiddeld' is vooralsnog het laatste wapenfeit. Dat dit misschien als een verrassing komt bij de Telegraafredactie, komt doordat we in 2016 plaatsen zijn gezakt op een internationale vergelijking. Maar positie op de ranglijst zegt niets over dalende of stijgende onderwijsopbrengsten. Om te beginnen al doordat er twee landen voor het eerst mee zijn gaan doen aan PIRLS die beter scoorden dan Nederland. En omdat andere landen zichzelf verbeterd hebben terwijl Nederland stabiel bleef.
Alleen maar goed nieuws? Dat nou ook weer niet. In de PISA-meting van 2018 was wel een daling tot onder het EU-gemiddelde te zien op leesvaardigheid. Vooral slecht scoorden de vijftienjarigen op het onderdeel 'evalueren en reflecteren'. Uit datzelfde onderzoek: twee van de drie leerlingen leest alleen als het moet, en vier van de tien noemt het tijdverspilling. Vandaar het belang van leeskilometers op school: thuis maken de kinderen er steeds minder. Is de lagere score dan het gevolg van slechter wordend onderwijs? Of van de lokroep van het schermpje thuis? Dat laat zich raden... Dat Pisa 2018 tot actie in het onderwijs heeft geleid, is zeker; of dat voldoende effect gehad heeft, moeten we nog even afwachten.
Beeldvorming door columns in kranten, een papegaaienkoor waar de Staat van het Onderwijs gelukkig zelf niet aan bijdraagt
En dat kwart laaggeletterden dan, dat op 15-jarige leeftijd staat te trappelen hun analfabete toekomst tegemoet te treden? Beeldvorming door columns in kranten, een papegaaienkoor waar de Staat van het Onderwijs gelukkig zelf niet aan bijdraagt. Ik heb daar eerder al eens op LinkedIn over geblogd. Helga Bonset schreef er een prima stuk over op neerlandistiek.nl.
Bij TIMMS (rekenen) zien we sinds 1995 een score rond de 540. De dip uit 2015 is in 2019 niet meer zichtbaar. Ook hier is het beeld: stabiel en goed. Geen reden dus voor paniek, urgentie, renovatie en schrikbarende krantenkoppen.
Om toch wat zorgelijke krenten uit de databrij te pikken, gaat de Staat van het Onderwijs te rade bij het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs. Omdat je bij cohortonderzoek de groep leerlingen constant houdt, zou je dit inderdaad kunnen gebruiken om uitspraken op te baseren over verslechtering of verbetering van het onderwijs. Immers, als het onderwijs slechter wordt, moet dat zijn weerslag hebben op toetsprestaties van kinderen door de tijd heen. Ze kunnen het wel, maar het komt er minder uit, door lerarentekort, schoolsluitingen, zo je wilt slechte pabo's of onderwijsvernieuwingen. De Staat van het Onderwijs laat de cijfers van anderhalf jaar zien. De focus ligt namelijk op de gevolgen van schoolsluiting en quarantaines als gevolg van de pandemie die we hebben meegemaakt.
Dat is schrikken hè? Dramatisch! Echt, renoveren is dringend aan de orde! Al die onderwijsvernieuwing is funest! Pabo's, ze kunnen er niks van! Naar Zweden en Ierland, hop hop, die bus in, waar wachten we nog op? De basis moet op orde! En wel binnen twee jaar!
In anderhalf jaar van lerarentekort en schoolsluitingen daalt rekenen en lezen een héél klein beetje en bij spelling is het beeld diffuus. Voor de jaarlijkse noodklok wel een heel zwakke onderbouwing. De feiten liegen niet: het Nederlandse onderwijs (stabiel goed) is in tijden van Corona en lerarentekort bewonderenswaardig goed overeind gebleven. En reden om naar Zweden of Ierland te gaan is er al helemaal niet, laat Renee Kneyber overtuigend zien in een serie tweets.
Wie wil werken in de hoek waar de klappen vallen? Wie wil werken in een sector die leidt aan beheerskramp?
Natuurlijk bekt zo'n conclusie minder goed en zou de Telegraaf zo'n rapport misschien laten liggen. Maar de overweging dat negatieve krantenkoppen het lerarentekort niet helpen oplossen zou ook een rol mogen spelen. Wie wil werken in de hoek waar de klappen vallen? Wie wil werken in een sector die lijdt aan beheerskramp (zoals prof. Thijs Homan het noemt: de neiging om steeds meer aandacht te geven aan beheersingsinstrumenten, en steeds minder aan de kern van het vak zelf)? Precies dat is de beweging die in gang gezet wordt met de 'basis op orde': een versterkte rol van de inspectie, een nationaal curriculum (dat de grondwet in zijn hemd zet, maar ja, detail) en professionals die alleen maar werken om audits te overleven.
Een probleem dat niet alleen in het onderwijs, maar in de gehele publieke sector speelt: erosie van de rol van de professional, een nadruk op de mechanistische kijk op organisaties (aan dit tandwiel draaien om dat resultaat te bereiken) en een ontkenning van de vlindereffecten. Beheerskramp. Volgens Hugo Hoetink in zijn boek De krakende comfortzone kunnen we daar alleen aan ontsnappen door ontspanning.
Dus volgend jaar, beste collega's van de Onderwijsinspectie, graag een zonnig voorjaarsrapport, zodat we vrolijk en gesterkt door fijne krantenkoppen naar ons werk stappen om samen met kinderen lekker veel leeskilometers te gaan maken.
Tijl Rood is sinds 2005 als leerkracht en sinds 2014 als directeur aan het werk in het basisonderwijs. Op dit moment is hij directeur van Basisschool de Verwondering en bestuurslid van Stichting de Verwondering.
Reacties
Harriet Witte
Dank je wel voor dit je goed geschreven relaas. De spijker op zijn kop!
Rinze Wartena
Compliment. Prachtig relaas. Rinze Wartena directeur so en vso Zutphen.