Spelen, leren, maken op de eerste Onderwijsavond
29 oktober 2018
Rob Martens verzorgde de aftrap van de serie van vijf NIVOZ-onderwijsavonden rondom het jaarthema ‘Spelen, leren, maken’. Spel als leermachine was de titel van zijn voordracht. Hier deelt hij de achtergrond van zijn lezing, het hele verhaal achter de titel.
Op de Onderwijsavond van 3 oktober 2018 betoogde ik dat spel een begrip is dat heel vaak in de mond wordt genomen, en waar allerlei impliciete gedachtes bij zijn. Begrippen als spelen, leren en maken liggen in elkaars verlengde, dat voelen we allemaal aan, maar het is nog niet zo eenvoudig om in te zien wat ze nu precies met elkaar te maken hebben, wat de samenhang is. Die verkenning ben ik gestart.
Uit een aantal reacties en vragen achteraf blijkt dat mijn verhaal niet voor iedereen even duidelijk was. Of dat er andere verwachtingen waren. Voor een deel lag dat aan triviale, technische zaken zoals een vastgelopen laptop die voor tijdverlies zorgde en me ertoe verleidde een aantal stappen in mijn verhaal over te slaan. In een (te) krap programma met weinig interactiemogelijkheden ontstond zo onduidelijkheid.
Reden genoeg om op een rijtje te zetten hoe ik het heb bedoeld – die eerste verkenning naar de samenhang tussen de begrippen spelen, maken en leren. En waarom ik gemeend heb dat die verkenning moest beginnen vanuit een theoretisch kader, in het bijzonder met belangwekkende inzichten uit de evolutiepsychologie in relatie tot de self determination theory (SDT), de theorie ontwikkeld door Deci en Ryan, waarin intrinsieke motivatie centraal staat.
Het probleem met een begrip als ‘spel’ is dat we heel goed aanvoelen als er sprake is van spel, maar dat het heel moeilijk is om echt goed te duiden wat het nu is. Hetzelfde kan gezegd worden voor begrippen als bewustzijn, humor, motivatie of begrijpen zelf. Reden voor Peter Gray – auteur van Free to learn -om ‘play’ het four-letter word te noemen dat psychologen en onderwijskundigen het liefst vermijden. Dat vermijden is iets wat, zeker sinds de jaren negentig, heel nadrukkelijk gebeurd is in ons onderwijsdenken. Ik vind dat niet alleen vreemd, maar ook onverstandig.
Biologie
Er zijn veel theorieën of (wetenschappelijke) benaderingen die iets over spel te zeggen hebben. Het boek Homo ludens, dat precies 80 jaar geleden het levenslicht zag, is uiteraard een eminent voorbeeld daarvan. Historicus, cultuurfilosoof en antropoloog Johan Huizinga schouwt daarin de mens als allereerst een ‘spelend wezen’ en betoogt dat spel voorafgaat aan alle cultuur. Velen plaatsen Huizinga’s werk in de wijsgerige stroming van de fenomenologie, waarin ook de Nederlandse pedagogiek tot de jaren zestig-zeventig een duidelijke inbedding had. Het werk van Carl Christian Friedrich Gordijn – met als zijn grootste onderwerp het bewegingsonderwijs – is bijvoorbeeld zeer betekenisvol, als het om de rol en het wezen van spel gaat.
Hoewel Huizinga en de geesteswetenschappelijke pedagogiek vruchtbare paden voor theoretische beschouwing zijn en zeker aandacht zullen krijgen dit jaar, zijn voor mij – vanuit mijn achtergrond als onderwijspsycholoog – de biologie en de evolutiepsychologie op dit moment de meest voor de hand liggende aanknopingspunten. Daar is ook het meeste recente onderzoek naar spel verricht.
Veel dieren, zeker de ‘slimmere’ zoogdieren, spelen heel veel als ze jong zijn. Zoals wij, mensen, ook spelen om het plezier van het moment, zo doen dieren dat ook: ze beleven lol en zijn intrinsiek gemotiveerd vanwege het spelen zelf. Maar alle biologen zijn het er ook over eens dat spel – in groter evolutionair perspectief – veelal dient om te leren: als je iets moeilijks moet leren, zoals hoe je te gedragen in je sociale groep, of iets gevaarlijk – bijvoorbeeld hoe samen te jagen - dan moet je dat oefenen. En oefenen kan alleen als je de veiligheid voelt om dingen uit te proberen. Als een probeersel dat je nodig hebt om iets te leren echter meteen ernstige consequenties heeft, dan kun je het risico niet nemen.
De biologie leert ons drie heel belangrijke kenmerken van spel: het moet ‘veilig zijn’ (je moet er niet buiten het spel op worden afgerekend), spel doe je omdat het ‘leuk is’, en het is vrijwillig. In die combinatie draagt spel als fenomeen de merkwaardige paradox dat het heel meeslepend kan worden en dat het je er juist toe aanzet spannende of grensverleggende dingen te doen.
Via de evolutiepsychologie (een noodzakelijke, maar gevaarlijke en vaak misbruikte verbinding) komen we uit bij mens. Het is daarbij van belang ons bewust te zijn van de gevreesde valkuil van een (neo-)darwinistische kijk waarbij we mensen reduceren tot hun dierlijke driften en biologisch-deterministisch bekijken. Dat omzeilend, kun je de evolutiepsychologie juist heel goed gebruiken om te begrijpen wat mensen zo uniek maakt, bijvoorbeeld door hun ongekende vermogen tot culturele cumulatie. Die verbinding is heel goed te maken via de veelgebruikte motivatietheorie, de Self Determination Theory (SDT). Dat is een zienswijze die op nu op veel plaatsen onderschreven en omarmd wordt, zeker in onderwijs, en die zijn wortels heeft in de evolutiepsychologie.
Intrinsieke motivatie
Cruciaal bij SDT is het onderscheid tussen extrinsieke en intrinsieke motivatie. De tweede vorm leidt tot veel meer enthousiasme, diepgaand leren en creativiteit. Het leidt tot de wil iets te maken, iets te doen, te exploreren of te ondernemen. Zo zie je dat spelen, leren en maken (in willekeurige volgorde) heel veel met elkaar te maken hebben als je de onderliggende processen onder de loep neemt. Belangrijk uit deze verkenning is ook dat dat ‘actieve’ – of die betrokkenheid of inzet die spel bij ons uitlokt (ook bij volwassenen overigens!) – lang niet altijd zichtbaar is. Mensen doen veel dingen in hun hoofd. Dus als je naar een schouwspel kijkt met spelers, dan is dat ook een vorm van spel ook al lijk je als toeschouwer inactief. Het spel en het bijbehorende inleven in een rol, hebben zich naar je hoofd verplaatst. Naar een, zoals Gray dat noemt, ‘playful mind’.
Mensen zijn hierin uniek. Steeds meer onderzoek laat zien dat spel de motor onder leren is. Het leidt tot subjectificatie, tot het uitvinden van ‘wie je bent’ en ‘wat je wilt’, wat sociaal wel en niet kan en hoe jouw vrijheid wordt begrensd door anderen. Maar waarin je niet, in termen van onderwijspedagoog Gert Biesta, degradeert of verwordt tot object. Wanneer de mens als object wordt gezien, is hij of zij een ding dat onderworpen is aan wat anderen met dat ding willen doen. Subject-zijn en subjectiviteit verwijst naar een situatie waar iedere mens als zelf handelend individu wordt gezien, zo stelt hij.
Dit lijkt op het zelf-gedreven handelen dat spel met zich meebrengt. Spel lokt trouwens ook vaak fysiek gedrag uit (sport) of daagt je uit om iets uit te proberen, iets te maken, van een zandkasteel tot aan fraaie computeranimaties of videogames. Op de Fröbelschool was er ruimte voor vrijblijvend creatief bezig zijn – we ontlenen er ons woord ‘fröbelen’ aan. Maar ook Marco Mout liet zien dat ‘spelen’, ‘maken’ en ‘leren’ nauwe verwantschap hebben in het WALHALLAb: kinderen – met welke ‘afwijking van het gemiddelde’ ook – komen binnen, worden met speelse humor bejegend en krijgen vrijwel meteen de uitnodiging te gaan ‘maken’. Het brengt ze snel bij een werken met hun hele lijf, bij een actief handelen, bij een ervaring van spelen, bij nieuwe grensverkenningen, en daarin ontstaat er een (mentale) ruimte, om jezelf los te maken en tegelijkertijd dichterbij jezelf te komen.
Het vuur onder het leren
Met dat laatste voorbeeld schurken we al aan tegen de onderwijscontext, en daarop ga ik nu nog even specifieker door: de praktijk in de scholen, dat is waar NIVOZ zich op richt. Helaas staat in onderwijs extrinsieke motivatie vaak voorop (‘telt dit mee, is het verplicht?’). Leren gaat, als gezegd, echter heel veel beter als leerlingen intrinsiek gemotiveerd zijn. Interessant daarin is dat intrinsieke motivatie, flow en spel heel dicht bij elkaar in de buurt komen. En ook ongeveer dezelfde drie psychologische voorwaarden met zich mee dragen, voordat er sprake van is. Autonomie en (sociale) veilige verbondenheid zijn daarin cruciaal. En, ten derde, een gevoel van competentie (iets opzoeken dat genoeg uitdaging is, maar niet te moeilijk of te makkelijk is).
Waar het mij om gaat bij de verkenning van een begrip als spel is dat – als we het eens zijn dat spel een enorm krachtige, aan intrinsieke motivatie verbonden ‘motor’ tot leren is – we die leermachine in het onderwijs te vaak uitzetten of slechts pruttelend laten draaien. Ons onderwijs is de afgelopen jaren, met al zijn kenmerken (van PTA tot prestatiebeurs, van citotoetsen en vroege selectie tot eindexamen), steeds verder weg geraakt van die motor, van het vuur onder het leren.
In het slot van mijn verhaal stelde ik dat het frustreren en verhinderen van spel gevaarlijk kan zijn: er zijn levensloopstudies die laten zien dat gebrek aan vrij spel in je jeugd op latere leeftijd tot psychosociale problemen kan leiden en inmiddels zijn er zelfs overheidscampagnes die ouders aanmoedigen hun kinderen meer vrij te laten spelen. Maar andersom geldt dat de mogelijkheid om te spelen in een heel verrassende en inspirerende context voor sommige kinderen ook helend kan zijn. Daarvan had Marco Mout, met verhalen over kinderen in verschillende benaderde situaties, die in het WALHALLAb weer vaste grond vonden door de (ortho)pedagogische aanpak van het team, mooie voorbeelden.
De samenhang tussen maken, spelen en leren is wat we de komende NIVOZ-onderwijsavonden verder willen verkennen. Door naar verschillende kanten van die drie begrippen te kijken. Deels vanuit theorie en wetenschap benaderd, maar ook altijd vanuit de praktijk – soms die van onderwijs, dan weer die van de theaterkunst of vakmanschap. an zal moeten blijken of het aangereikte kader daar nuttig bij is.
Om al iets van een rode draad zichtbaar te maken, gaan lerarenopleider Amber Walraven en docent Nederlands Henk ter Haar op 7 november spreken binnen het thema ‘speelsheid en curriculum’. Hun voordracht heet: ‘Leren door onderwijs te maken’. In januari spreekt lector Ellen Klatter met CvB-voorzitter Ron Bormans over ‘speelruimte voor de professional’, onder de titel ‘De regels van het spel’. Acteur en voorzitter van de Akademie van Kunsten, Gijs Scholten van Aschat wordt bijgestaan door ArtEZ-docent Janeke Wienk in hun avond ‘Voor magie is spel is samen nodig’. En tenslotte spreken Denker des Vaderlands René ten Bos en Rotterdam Vakmanstad-voorman Henk Oosterling over de rol van maken in onderwijs en voor persoonsvorming: ‘Wat staat er op het spel en wat kunnen we ervan maken?’
Onder deze bijdrage lees je nog twee artikelen van mijn hand, waarin ik dieper in ga op ‘spel’ en op de evolutiepsychologie.
Prof. dr. Rob Martens was tussen 2018 en 2021 wetenschappelijk directeur bij stichting NIVOZ en tevens hoogleraar bij de faculteit Onderwijswetenschappen van de Open Universiteit. Nu is hij lid van de NIVOZ-denktank en als zodanig verbonden aan het thema spel/kunst in relatie tot de pedagogische opdracht. Martens’ specialismen zijn onderwijsvernieuwing, motivatieprocessen en docentprofessionalisering.
Meer lezen:
- Evolutiepsychologie en de nieuwe oertijd (artikel Rob Martens)
- Zullen we samen spelen? (artikel Rob Martens)
- Spel, speelruimte en de broodnodige moed (reflectie van Luc Stevens op Onderwijsavond met Rob Martens en Marco Mout)
- Marco Mout (WALHALLAb): ‘Als het níet iets met jezelf doet, is er geen overdracht, geen vonk, geen onderwijs’
- Over motivatie en vertrouwen: de Zelfdeterminatietheorie (artikel Hartger Wassink)
Reacties