Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Meer ADHD en druk gedrag in de klas? Laten we ook kijken naar de omstandigheden waarin kinderen opgroeien

20 januari 2025

De coronaperiode ligt alweer een poos achter ons, maar sinds die tijd hebben scholen en kinderopvangorganisaties te maken met meer drukke en snel afgeleide kinderen die moeite hebben om te functioneren in een groep. Of dit gevolgen zijn van de coronacrisis of andere ontwikkelingen in die periode is moeilijk te bepalen. Wel onderstreept deze bevinding nog eens dat (extreem) afgeleid en druk gedrag, ook wel beschreven als ADHD, niet gereduceerd mag worden tot een aangeboren ‘afwijking’. De context waar kinderen in opgroeien speelt wel degelijk een grote rol. Over de soms gebrekkige erkenning hiervan, de gevolgen voor kinderen en over wat wij als ouders en leraren kunnen doen om drukke kinderen te helpen, praatte Marilse Eerkens met onderzoeker en GZ-psycholoog Tycho Dekkers van Accare en Levvel, twee organisaties voor specialistische jeugd-ggz.  ‘Het is veel overzichtelijker als je iets kunt oplossen met alleen een pil. Iets doen aan de context waarin een kind opgroeit is veel ingewikkelder.’

Dekkers en ik spreken elkaar in zijn huis in een kindvriendelijke buurt in Amsterdam-Noord. Na nog geen vijf minuten hebben we het over het spraakmakende essay van Thomas van Luyn in de Volkskrant. Aanleiding van het artikel is de voorstelling die de cabaretier maakte over zijn eeuwig geworstel met schoolwerk, op tijd komen, deadlines halen, attent zijn, luisteren en concentreren én over de boosheid, frustratie, het verdriet en de zelfverwijten die hiermee gepaard gaan. Tot van Luyns grote opluchting blijkt er eindelijk een verklaring te zijn voor deze ‘afwijking’: hij heeft ADHD. Tycho Dekkers heeft zich aan die conclusie gestoord.  Van Luyn maakt volgens hem een denkfout.

Waarom?
‘Kort gezegd komt het erop neer dat Van Luyn niet heeft begrepen wat ADHD nou werkelijk is. Anders dan de meeste mensen denken, is het geen hersenstoornis of ziekte die we vanuit de biologie kunnen verklaren. ADHD is ‘slechts’ een beschrijving van het gedrag dat we zien, geen verklaring voor die drukheid en dat gebrek aan concentratie.

Maar als het hem – en vele anderen – nou helpt om zichzelf een beetje te ‘ontschuldigen’, dan zou je ook kunnen zeggen ‘Tycho, waar doe je nou zo moeilijk over? Laat Thomas en zijn collega AD(H)D-ers dat lekker als verklaring gebruiken.’
‘Ik snap de redenering en wil benadrukken dat ik de problemen die Van Luyn beschrijft erken en niet bagatelliseer. Ik ben naar zijn voorstelling geweest en was oprecht ontroerd én heb heel erg gelachen. Maar ik denk dat het ‘ontschuldigen’ waar jij het over hebt ook prima kan zonder iets een ziekte of hersenstoornis te noemen. Iedereen heeft immers kwetsbaarheden en minder sterke kanten. Daarnaast laat je met deze manier van redeneren de onwaarheid in stand dat ADHD een soort ziekte is. Dat moeten we echt niet willen. Dan gaan we voorbij aan het feit dat de omgeving waarin iemand opgroeit en verkeert een niet te onderschatten invloed heeft op hoe iemand zich voelt en gedraagt. En aan het feit dat mensen verschillend kunnen reageren op dezelfde omstandigheden: een omgeving die voor de één leuk en uitdagend is, kan voor de ander juist heel erg lastig zijn.

Toch lees ik dat vijf procent van de Nederlandse schoolkinderen ADHD-medicatie gebruikt en een even groot percentage de diagnose ADHD heeft. De oplossing lijkt dus vooral te worden gezocht in het opheffen van een biologisch ‘defect’, niet zozeer in het zoeken naar oplossingen in de directe omgeving.
Dat is maar deels waar. De officiële richtlijn rond kinderen met ADHD is dat we, bij milde tot matige ernst van de problemen, juist niet beginnen met het voorschrijven van medicijnen. Ouders en leraren moeten éérst geholpen worden om het drukke en impulsieve gedrag van hun kinderen in goede banen te leiden. Wel ben ik het met je eens dat het feit dat ADHD niet echt biologisch te verklaren valt, niet genoeg is doorgedrongen in onze maatschappij en helaas ook niet bij alle professionals in de zorg voor deze kinderen. Het is nog steeds geen vanzelfsprekendheid om op een systematische manier aan de slag te gaan met ouders en andere opvoeders – met gedragsinterventies dus. Sommige ouders en professionals zijn geneigd om meteen een medicamenteus traject in te gaan. En dan kom je er nooit achter of het drukke kind ook zonder medicijnen geholpen was geweest. 

Wat gek dat dit nog steeds gebeurt dan..
‘Ja, maar ook wel verklaarbaar; het is veel overzichtelijker als je iets kunt oplossen met alleen een pil. Iets veranderen in de context waarin een kind opgroeit is veel ingewikkelder. Overigens is die context veel breder dan alleen het gezin en de school. Je moet ook denken aan allerlei maatschappelijke factoren die we als hulpverleners op individueel niveau niet kunnen aanpakken denk aan stress in gezinnen door bijvoorbeeld armoede. Ik kijk er bijvoorbeeld niet van op als een moeder die slachtoffer is geworden van de toeslagenaffaire met haar zoon op de afdeling kinderpsychiatrie belandt. Voor dit soort verbanden is binnen de psychiatrie te weinig aandacht vind ik.  

Ik merk dat veel ouders en leraren juist blij zijn als je ze vertelt dat ze iets kunnen doen, de machteloosheid is vaak groot

In de discussie rondom ADHD en druk gedrag merk je dat ouders en leraren zich soms miskend voelen als je het drukke en ongeconcentreerde gedrag van (hun) kinderen wijt aan hun opvoeding of manier van lesgeven.  Het is dan net alsof de ADHD van hun kinderen of leerlingen hun eigen schuld is. Kun je daar inkomen?
‘Ja, ik kan daar goed inkomen, maar het is onjuist. Als je zegt dat kinderen met druk gedrag gebaat zijn bij een optimale opvoedomgeving en dat ouders, pedagogisch medewerkers of docenten op dat vlak waarschijnlijk nog wel iets kunnen leren, zeg je namelijk niet, zoals nu wordt gesuggereerd, dat deze opvoeders het drukke en ongeconcentreerde gedrag van de kinderen hebben veroorzaakt. Je zegt alleen dat kinderen met dit gedrag er veel baat bij hebben als de opvoeders hun opvoedtaak net wat anders zouden invullen. Met andere woorden: we verwijten ze helemaal niets. Ik merk dat veel ouders en leraren juist blij zijn als je ze vertelt dat ze iets kunnen doen, de machteloosheid is vaak groot.’

Kun je iets meer vertellen over de opvoedondersteuning die ouders (en leraren) van kinderen met ADHD aangeboden krijgen?
‘Ouders doorlopen bij ons in eerste instantie drie sessies. Daarin bedenken we om te beginnen samen met ouders waarom een kind probleemgedrag vertoont. Vaak blijkt dat een kind meer aandacht wil, iets wil vermijden of iets wil uitstellen.

Daarna vraag ik de ouders om een voorbeeld te geven van een opvoedprobleem waar ze regelmatig tegenaan lopen. Ze zeggen dan bijvoorbeeld: ‘dat ’ie zich niet wil aankleden in de ochtend’. Vervolgens vraag ik ze de situatie te beschrijven alsof ik het in een filmpje voor me zie. Meestal krijg je dan al een aardig idee van wat er verbeterd kan worden. Als we dat probleem preciezer in kaart hebben gebracht, maken we een plan. We leren ouders hoe ze bepaalde problemen kunnen voorkomen – bijvoorbeeld door de ochtendroutine van het kind in een paar kleinere, concrete stappen op te splitsen. Verder leren we ze waar ze consequenter kunnen handelen om nodeloze discussie te voorkomen – ‘eerst speelgoed opruimen en dan eten’ - en wat je met een gericht compliment kunt bereiken.’

Over die complimenten wil ik graag nog even met je doorpraten. Wie zich daar verder in verdiept ontdekt dat ‘goed complimenteren’ een stuk minder eenvoudig is dan het lijkt. In haar recent verschenen boek ‘Het kind dat niet gezien wordt’ schetst Beate Letschert bijvoorbeeld hoe veelvuldig uitgedeelde en aardig bedoelde complimenten en aanmoedigingen – ‘super’, ‘dat kun je!’ – juist averechts kunnen uitpakken. Kinderen zouden daar niet alleen weinig van leren over zichzelf, het zou ook hun zelfvertrouwen kunnen ondermijnen. Hoe kijk jij hier tegenaan?
‘Vanuit leertheoretisch oogpunt ben ik het daar grotendeels mee eens. We leren ouders dan ook altijd dat een compliment het beste werkt als een kind weet waar hij dat voor krijgt én als het compliment zo snel mogelijk ná het gewenste gedrag gegeven wordt. Waarbij we expliciet benadrukken dat het complimenteren van gedrag echt iets anders is dan het complimenteren van een prestatie van het kind. Veel volwassen zijn geneigd om vooral dat laatste te doen.

In de sessies die we ouders en leraren aanbieden, trainen we ze ook in het geven van heel specifieke complimenten. Dus niet ‘goed gedaan’ zeggen aan het einde van een schooldag maar, op het moment dat het relevant is, een opmerking maken in de trant van ‘wat fijn dat je je rekenwerk hebt opgeruimd en je gymtas hebt gepakt’.

Waar ik het ook mee eens ben, is dat dit vaak makkelijker lijkt dan het is. Het gaat in de praktijk zeker nog wel eens mis. Zo las ik recent nog een onderzoek waaruit bleek dat kinderen met druk gedrag veel meer negatieve aandacht krijgen dan kinderen die hier minder last van hebben. Vind je het dan gek dat veel kinderen met ADHD zo’n laag zelfbeeld hebben als ze ouder worden? Ze hebben de hele tijd gehoord dat ze hun best niet doen en misschien wel dom zijn.’

Als je als opvoeder insensitief bent en weinig voorspelbaar in je gedrag, moet je als kind eigenlijk altijd ‘aan staan’ om de aandacht te krijgen die kinderen nou eenmaal niet kunnen ontberen

In een van de artikelen waar jij medeauteur van bent schrijf je dat kinderen die een sterke vertrouwensband hebben met hun ouders, minder vaak ADHD-achtig gedrag vertonen. Dat lijkt in overeenstemming met de stelling van de Hongaars-Canadese arts Gabor Maté, die ADHD beschrijft als een combinatie van hooggevoeligheid en een niet helemaal veilige band met de ouders. Hoe kijk jij aan tegen de stelling dat ADHD-gedrag voortvloeit uit een onveilige gehechtheidsrelatie?
‘Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de link tussen gehechtheidsstijlen en ADHD. Dat komt omdat de mensen die zich van oudsher met gehechtheid bezighouden meestal te vinden zijn in de psychoanalytische hoek. Zij zien ADHD als een teken van een onrustige binnenwereld. Ik kan me daar best iets bij voorstellen. Als je als opvoeder insensitief bent en weinig voorspelbaar in je gedrag, moet je als kind eigenlijk altijd ‘aan staan’ om de aandacht te krijgen die kinderen nou eenmaal niet kunnen ontberen. Dat altijd ‘aan staan’ zal de ontwikkeling van de aandachtsfunctie niet ten goede komen. Je ziet dat bijvoorbeeld terug bij de kinderen die opgroeiden onder erbarmelijke omstandigheden in de Roemeense weeshuizen: hoe langer ze er verbleven, hoe meer ADHD-trekken ze vertoonden.

Toch wil ik hier nog wel even expliciet benadrukken dat je altijd moet oppassen met het trekken van harde conclusies; dat er een verband wordt gesignaleerd wil lang niet altijd zeggen dat er ook sprake is van een oorzakelijk verband. Dat kinderen met ADHD op groepsniveau wat vaker onveilige gehechtheidsstijlen laten zien kan immers ook door andere mechanismen komen; bijvoorbeeld doordat deze kinderen al van jongs af aan een pittig temperament hebben. Dat maakt het voor ouders moeilijker om sensitief te (blijven) reageren.

Het laatste woord is hier kortom nog niet over gezegd. Wel gaan we binnenkort starten met een onderzoek naar het verband tussen gehechtheid en ADHD; we willen hier heel graag meer over te weten komen.’

Marilse Eerkens is sociaal psycholoog, journalist en auteur van o.a. "Als ze maar gelukkig worden"

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief