Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Jongeren willen de wereld ontdekken, en Eveline Crone met hen

7 mei 2024

‘Vertrouwen, daar kan ik wel wat mee’, stelt hoogleraar Ontwikkelingsneurowetenschap in de Maatschappij Eveline Crone direct als het jaarthema van de NIVOZ-onderwijsavonden ter sprake komt. Op 5 juni sluit zij de reeks af in Driebergen. Met haar SYNC lab aan de Erasmus Universiteit zoekt Eveline nadrukkelijk de verbinding met kennis uit de praktijk en met de jongeren waar haar onderzoek over gaat. ‘Ik wil echt begrijpen wat voor jongeren belangrijk is, wat hun drijfveren zijn, wat ertoe bijdraagt dat ze iemand worden in de samenleving die zich daar thuis voelt, die wil bijdragen aan de samenleving en zich gezien, gehoord en gerespecteerd voelt.’

Wat betekent vertrouwen voor jou?  

‘Laat ik dan met mijn onderzoek starten. We doen al heel lang onderzoek naar vertrouwen in vriendschappen en hoe zich dat ontwikkelt zo tussen de 8 en 20 jaar. Wat we daarin ontdekten was dat naarmate je ouder wordt vertrouwen naar vrienden steeds hoger wordt, maar naar onbekenden steeds lager. Als jongeren ouder worden, krijgen ze meer capaciteit om na te denken over het perspectief van de ander en gaan ze wederkerigheid belangrijker vinden. We wisten al dat Iemand in vertrouwen kunnen nemen een belangrijk thema is in vriendschappen van jongeren. Waar ik vooral door geïntrigeerd was, is die afname in vertrouwen naar mensen die je niet kent. Ik vond het best een zorgelijke ontwikkeling dat je het onbekende steeds minder vertrouwt, als je bedenkt dat onze wereld steeds complexer wordt en dat er steeds meer mensen uit verschillende culturen met elkaar samen wonen en werken. Hebben we dan niet een rol om na te denken, ook vanuit het pedagogische klimaat, hoe we jongeren kunnen helpen om wel dat vertrouwen te hebben? Ook in mensen die je niet kent, omdat je dan ook een wederkerige relatie kunt opbouwen, of gewoon omdat het goed voelt.  

Gedurende dit traject, ontstond ook de vraag of we het onderzoek niet breder moesten trekken dan vertrouwen in individuen. Hoe zit het met vertrouwen in instituties, die er in principe voor jou zouden moeten zijn, maar waarvan je misschien wel de ervaring hebt dat ze er niet altijd voor jou zijn? Denk maar aan de toeslagenaffaire. Hoe verschillen mensen daarin en wat krijgen opgroeiende jongeren mee, afhankelijk van de omgeving waarin ze opgroeien?’

We zoeken vaak waar het licht is, terwijl je soms juist een donker steegje in moet slaan en daar de schijnwerpers op moet zetten. 

Wat zie je als de grootste uitdaging of het grootste vraagstuk als het gaat om vertrouwen?

‘Als ik eerst weer even vanuit mijn onderzoek kijk, dan is het grote vraagstuk hoe je ervoor zorgt dat verschillende perspectieven samenkomen en dat je geen groepen mist. We proberen ons onderzoek op verschillende niveaus te doen, van breinonderzoek en labexperimenten tot vragenlijsten en panelgesprekken. Niet alle jongeren vinden het fijn om vragenlijsten in de vullen of naar een MRI-scanner te komen, dus dan gaan we juist de wijk in om erachter te komen wat voor hen belangrijk is. Het brein kan je informatie geven over het fijne gevoel van samenwerken en wanneer bepaalde hersengebieden dan actief worden, terwijl de jongeren ons duiding kunnen geven wat het dan voor hen betekent. Vaak willen wetenschappers dé beste methode, maar die bestaat niet. We weten ook wel dat we veel meer groepen moeten bereiken, dus dan gaan we samenwerken met Mbo's en studentenorganisaties, maar zijn er ook groepen die we echt helemaal missen? Ik denk dan bijvoorbeeld aan jongeren die niet naar school gaan, de thuiszitters, die missen we nu helemaal. Dus de grootste uitdaging is voor mij om steeds dat perspectief te houden van wie missen we eigenlijk? Dat is bij dit soort vraagstukken zo van belang.’

Hoe probeer je steeds meer jongeren aan te spreken? Loop je dan letterlijk de wijk in?

‘We werken vooral samen met wat we sleutelfiguren noemen. In ons geval zijn dat bijvoorbeeld jongerenwerkers of docenten, of netwerkorganisaties hier in Rotterdam die al veel contact met jongeren hebben. Dat heeft ook te maken met vertrouwen. Toen we hier begonnen met onderzoek in de coronatijd zeiden jongeren "Ja, jongeren hier op Rotterdam-Zuid worden al zo vaak onderzocht, iedere keer komt er weer een wetenschapper met een notitieblok en daarna gaan ze weer lekker terug naar waar ze vandaan komen en horen we er nooit meer wat van.” Dat willen we echt anders doen. Wetenschap duurt veel langer dan het tijdsframe van veel jongeren, dus misschien kunnen we niet direct iets terugkoppelen over het specifieke vraagstuk dat we bij hen hebben neergelegd, maar we kunnen ze wel mee laten delen in de kennis en beleving van onderzoek en van wat we in eerdere fases hebben ontdekt.’

Ik hoor dus wel continu dat jongeren lui zijn of niets willen. Dat kunnen we vaak wel weerleggen.

Heeft het meer samenwerken met jongeren jouw eigen perspectief veranderd?  

‘Ja, dat was voor mij ook wel de reden om op zoek te gaan. We zoeken vaak waar het licht is, terwijl je soms juist een donker steegje in moet slaan en daar de schijnwerpers op moet zetten. Destijds was dat voor mij het hersenonderzoek. Dat opende zoveel dingen voor mij. Dat ik beter kon begrijpen hoe mensen beslissingen maken en hoe gevoelens gerepresenteerd worden in het brein. Nu was ik weer op zoek naar een nieuw licht in een nieuw steegje. Ik wil echt begrijpen wat voor jongeren belangrijk is, wat hun drijfveren zijn, wat ertoe bijdraagt dat ze iemand worden in de samenleving die zich daar thuis voelt, die wil bijdragen aan de samenleving en zich gezien, gehoord en gerespecteerd voelt. Ik kwam daar niet meer met alleen mijn breinlichtje. Door meer met het jongerenperspectief te werken, werd mijn licht weer uitgebreid. Dan ontdekte ik bijvoorbeeld dat we de verkeerde vragen stelden, maar ook dat we soms misvattingen hebben. Uit klimaatonderzoek blijkt bijvoorbeeld dat 95% van de jongeren zich zorgen maakt over het veranderende klimaat, maar dat het heel erg tegenvalt als je dan kijkt wat ze er echt voor doen. In het nieuws komt dan zo’n negatief beeld van jongeren gaan gewoon naar de Mac Donalds enzo, maar nu hoor ik uit panelgesprekken dat jongeren zeggen: “Ik heb zoveel dagelijkse zorgen. Ik moet op mijn broertjes en zusjes passen, ik moet mijn school halen, ik moet mijn ouders helpen. Het is echt een luxeprobleem om over het klimaat na te denken". Dat verandert je perspectief. Mensen zetten adolescenten toch vaak neer alsof ze niets willen.’  

Kom je veel misvattingen over jongeren tegen?

‘Ja, ik hoor dus wel continu dat jongeren lui zijn of niets willen. Dat kunnen we vaak wel weerleggen. Het klopt bijvoorbeeld wel dat ze heel moeilijk hun bed uitkomen, maar dat heeft te maken met hormonale veranderingen. Tegelijkertijd merk ik dat adviezen voor de praktijk vaak heel erg passen bij wat docenten al dachten. Dan komt wat wij empirisch getoetst hebben samen met hun persoonlijke observaties en dat is supermooi. Maar als leraar twijfel je natuurlijk ook over veel dingen, denk maar aan die onderadvisering. Dat je denkt: "Doe ik het nou goed of niet?", want je doet het altijd met de beste bedoelingen. Dan helpt het als de wetenschap zegt: "Je zou er zo naar moeten kijken”. Dat je dat puzzelstukje net nodig had. Maar dan is er wel al een bepaalde vorm van twijfel.  

Er zijn ook voorbeelden waar je als wetenschapper goed moet nadenken hoe je een boodschap brengt. Als ik bijvoorbeeld denk aan discriminatie, dan denken mensen zelf dat ze niet discrimineren, maar dan zeggen wij: “Sorry, wetenschappelijk studies tonen aan dat bijna iedereen stereotypes heeft". Maar hoe neem je die mensen mee? Helpt het dan een lezing te geven over hoe het zit? Meestal niet. Dat vraagt denk ik een ander soort opbouwen van relatie en een ander soort kennis, waarbij je mensen vanaf het begin betrekt bij wat je doet.’  

Je hebt ook de overstap gemaakt van Leiden naar Rotterdam. Hoe heeft deze stad je perspectief beïnvloed?  

Jongeren ervaren veel druk, vanuit school en ouders, maar ook vanuit zichzelf, want ze zijn opgegroeid in zo'n context en samenleving.

‘Het is gewoon goed om soms te bewegen en andere perspectieven te horen, maar dat was ook zo geweest als ik van Rotterdam naar Leiden was gegaan. Natuurlijk is er ook voor jongeren een verschil in culturele context, maar uiteindelijk zijn de overeenkomsten tussen jongeren zoveel groter dan de verschillen. Waar soms misschien wel verschillen zitten, is juist in het vertrouwen. Als je opgroeit in geprivilegieerde omstandigheden, hoef je toch over bepaalde dingen niet na te denken, waar jongeren in minder geprivilegieerde omstandigheden dat wel moeten.  

Rotterdam en de vraagstukken die hier spelen, passen ook bij mij en bij wat ik al jong heb meegekregen. Ik ben opgegroeid in Schiedam met mijn moeder en zus; mijn vader overleed al jong. Mijn moeder was daar kinderarts in een praktijk waar meer dan de helft van haar patiënten een migratieachtergrond had. Er was destijds best wel polarisatie in de stad rondom migratie, en zij was eigenlijk inclusief "avant la lettre”. Ze was heel persoonlijk met haar patiënten, maximaal benaderbaar maar met behoud van distantie, dus heel respectvol naar iedereen.’  

Welke rol speelde vertrouwen daarin?  

‘Mijn moeder was voor mij een sterk rolmodel. Het was altijd open huis en ondanks de moeilijke omstandigheden gaf ze mij en mijn zus toch altijd het vertrouwen dat het goed zou komen. In ons onderzoek nemen we die rol van krachtfactoren ook wel mee: dat je mensen om je heen hebt waar je je aan kan vasthouden en die jou kracht geven. Ook in panelgesprekken komt steeds terug dat jongeren zeggen: "Die ene docent die gelooft in mij en die ziet mij”.’  

Je noemt die krachtfactoren en hebt ook veel onderzoek gedaan naar het nemen van risico's en de rol hiervan in de ontwikkeling van jongeren. Geven we jongeren wel genoeg vertrouwen om uitdagingen en risico's aan te gaan? Er wordt ook weleens gezegd dat er te veel sprake is van curling ouderschap bijvoorbeeld?  

‘Voor mij zou school de ruimte moeten zijn om met vertrouwen te exploreren.

‘Je bouwt inderdaad veerkracht op als je uitdagende omstandigheden opzoekt en als je dat altijd bij mensen weghoudt dan kun je die veerkracht niet opbouwen. Ik denk dat curling misschien wel meer voorkomt nu, maar dat dat er niet per se voor zorgt dat jongeren het makkelijker hebben. Ze ervaren veel prestatiedruk van ouders. Niet alleen bij hoger opgeleide jongeren die het nog beter moeten doen, maar we spreken bijvoorbeeld ook jongeren die zeggen: “ Mijn ouders zijn naar Nederland verhuisd zodat wij een goede toekomst kunnen hebben. Nu willen ze echt heel graag dat ik dokter of advocaat word, maar ik weet niet of het me lukt.” Dus jongeren ervaren veel druk, vanuit school en ouders, maar ook vanuit zichzelf, want ze zijn opgegroeid in zo'n context en samenleving.’  

Wat zou school daarin wat jou betreft kunnen betekenen?  

‘Voor mij zou school de ruimte moeten zijn om met vertrouwen te exploreren. Ik zou het heel mooi vinden als school bijvoorbeeld ook meer lesprogramma's buiten de klas heeft, waar geëxperimenteerd kan worden. Waarbij je die intrinsieke behoefte van jongeren om de wereld te ontdekken wat ruimte kan geven. Docenten zouden dat zelf volgens mij ook willen. De reden waarom ze leerkracht zijn geworden is vaak zo anders dan wat ze nu de hele dag doen. Ik denk dat we toch wel een beetje zijn doorgedraaid in vaste programma's die allemaal met de beste bedoelingen zijn ontwikkeld.’  

Zie je dat jouw manier van onderzoek doen ook iets in beweging zet?  

‘Ik hoop natuurlijk sowieso dat mensen op individueel niveau iets hebben aan onze inzichten. Ik hoor wel dat ze het toepassen in hun dagelijkse leven. Op politiek- of beleidsniveau hoop ik dat we ook iets in beweging kunnen zetten met het model waarmee we nu werken. We maken steeds een drieluik tussen wetenschap, jongeren zelf en beleidsmakers. Er is vaak wel samenwerking tussen twee van deze groepen, maar allemaal hebben ze een soort missing link. Als jongeren met beleidsmakers werken, zeggen die beleidsmakers: “Leuk die jonge honden, maar dat gaan we toch maar niet doen”. Terwijl als wij er dan bijkomen als wetenschappers, dan hebben ze iets van: “Wacht even, misschien is het toch wel wetenschappelijk gegrond”. Terwijl als wij alleen met beleidsmakers werken zonder jongeren, we allemaal adviezen geven, waarvan jongeren denken: “Ja heb ik hier ook nog iets over te zeggen?”. Het zijn kleine veranderingen, maar pas gingen jongeren bijvoorbeeld wel met ons onderzoek over prestatiedruk naar de minister, die dat dan weer noemt in een kamerbrief.  

Als je het als wetenschapper echt samen wilt doen, dan moet je vanaf het begin open zijn en je ideeën delen en dat maakt je kwetsbaar.

Als je het als wetenschapper echt samen wilt doen, dan moet je vanaf het begin open zijn en je ideeën delen en dat maakt je kwetsbaar. Ik durf en kan dat nu ook omdat ik veel wetenschappelijke bagage heb waar ik op terug kan vallen. Toch probeer ik mensen in mijn lab al vanaf heel jong deze manier van werken mee te geven en vertrouwen te geven dat ze het kunnen. Ik ben dan wel hun vangnet. Het is ook een mooie vraag voor het onderwijs, wat er nodig is om zo vanuit vertrouwen te kunnen en durven werken.’  

Waar zou je op de onderwijsavond verder graag aandacht aan willen besteden?  

‘Ik zou het wel willen hebben over de maatschappelijke uitdagingen waar jongeren mee te maken hebben, omdat dat ook hun wereld is. Jongeren geven aan dat ze zich onzeker voelen, van oorlogen tot prestatiedruk en klimaatverandering. Het gaat me niet om die crises zelf, maar om hoe jongeren nu eigenlijk omgaan met die uitdagingen. En ook de vraag hoe je dan leert perspectief te nemen als je ouder wordt. Dat vertrouwen in anderen waar we het in het begin over hadden, wat is daarin onze taak? In- en outgroupdenken begint in de tienerjaren. Als je daar wat aan wil doen, wat zijn dan onze mogelijkheden? Ik probeer altijd niet normatief te zijn, maar wat kunnen we jongeren eigenlijk meegeven?’

Info en tickets voor de onderwijsavond met Eveline Crone vind je hier.

Reacties

1
Login of vul uw e-mailadres in.


Ype Akkerman
6 maanden en 28 dagen geleden

Dan kunnen de kinderen de school beter mijden en zich laven aan de vormende vrijetijdsbesteding. Daar zitten doorgaans nog de pedagogen die zich niet hebben geconformeerd aan de wetten van de onderwijsgestapo. De prijs daarvoor, nl. een onzeker bestaan, nemen ze dan maar voor lief.

https://www.nji.nl/vrije-tijd/vrije-tijd-en-de-ontwikkeling

Login of vul uw e-mailadres in.


Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief