Als docent op een nieuwe school
23 september 2019
Zijn start op een nieuwe school verloopt nog niet helemaal vlekkeloos. Docent Nederlands Mike Louwman is van een middelbare school in Wageningen verhuisd naar een school in Leidsche Rijn. Andere kinderen, een andere benadering van onderwijs, een andere manier van omgaan met elkaar, leerlingen die je grenzen proberen op te zoeken. Mike schreef er een kwetsbaar blog over, en wij mogen meelezen.
Het gebouw is niet groot maar wel grijs. Donkergrijs. Het staat in de nieuwbouwwijk Leidsche Rijn, ook wel bekend als Utrecht. Behalve bij Utrechters: die noemen het Leidsche Rijn of gewoon ‘ver weg’. Voor de school staat een grote fietsenstalling. Het is half elf en het schoolplein is volop in gebruik. Op het basketbalveld worden tegelijk twee partijtjes gespeeld. Twee ballen, geen scheids. Ik loop erdoorheen. Leerlingen groeten me: ‘Meester! Alles goed?’ Het spel ligt stil. Ik moet kiezen. Ik wil ‘ja’ zeggen en doorlopen – ik wil in een half uur naar de bieb en weer terug – maar dat kan ik niet maken. Nog niet. ‘Zeker jongens, met jullie ook?’ vraag ik en ik krijg een verhaal te horen over een jongen die gisteren bij de Jumbo XL twee kilo M&M’s gekocht heeft. ‘Goh, veel’, zeg ik en ik weet direct dat ik iets anders had moeten zeggen. Er wordt hard gelachen. ‘Goh, veel’, hoor ik een paar jongens zeggen, droger dan ik het zei. Ik lach ook. Dat helpt. ‘Meester, bruine of gele M&M’s?’ vraagt de jongste – of in ieder geval de kleinste – van de groep. ‘Blauwe’, zeg ik in alle eerlijkheid en de groep richt zich weer op de bal. ‘Blauwe’, verzucht een van hen en hij schudt moedeloos het hoofd. ‘Blauwe.’
Bij de bieb krijg ik vier docentenpassen. Alle vier zijn ze goed voor veertig boeken die we zes weken in ons bezit mogen hebben. En we mogen ze drie keer verlengen. Ik kijk naar de boekenkast met daarboven het bordje ‘Lekker lezen 12+’. Zouden er 160 boeken in staan? Ja, maar niet veel meer. Ik sla behoorlijke kraters in de kast en rijd met een auto vol boeken terug naar school. De les begint als ik ongeveer de helft ervan een plek in het lokaal gegeven heb. Ik ga snel op mijn hoge kruk zitten en geef iedereen een hand of high five. Dat doen we hier op school. Leerlingen uit de eerste klas zijn er al meer aan gewend dan ik. Het gaat een aantal keer mis. Ik sla op uitgestoken handen en schud handen in de lucht. Als iedereen binnen is, krijg ik de vraag of de klas in tafelgroepen moet zitten. Deze groepen zijn door de coach (mentor) gekozen. Ik twijfel, maar ik heb niet lang om te twijfelen. Het moet, het is de afspraak, maar ik heb de tafelgroepen nog niet gezien. ‘Ja’, zeg ik in de hoop dat leerlingen vanzelf in de goede groepen gaan zitten. In de tussentijd open ik gauw mijn OneDrive en typ ik ‘tafelgroepen’ in de zoekbalk. Iedereen zit op de goede plek. We kunnen beginnen.
‘We gaan lezen’, zeg ik. ‘Lekker lezen.’ Dat tweede had ik tot mijn bezoek aan de bieb nog nooit gezegd. Er zijn vragen. ‘Meester, mag een Engels boek ook?’ ‘En een vertaald boek?’ ‘Een Donald Duck?’ ‘Een stripboek?’ Ik hak razendsnel knopen door: nee, ja, nee, nee. Bij alle vier de antwoorden geef ik een toelichting. Leerlingen lijken daar niet in geïnteresseerd. ‘Mag het een e-book zijn?’ vraagt een meisje dat haar iPad al op tafel heeft liggen. ‘De iPads gaan in de tas totdat ik zeg dat ze eruit mogen’, zeg ik zo streng mogelijk, in een poging ook mezelf hiervan te overtuigen. Als het meisje de iPad in de tas heeft gelegd, zeg ik: ‘Ja, e-books mogen ook. Haal je iPad maar uit je tas.’ Dat doet ze; ze is niet onder de indruk van deze gang van zaken. Ik wel. Een volgende keer doe ik het anders. Of beter gezegd: doen we het anders. ‘Meester, hij heeft mijn boek’, klaagt een jongen achterin de klas. Hij wijst naar zijn buurman, die op zijn beurt naar hem wijst en zegt: ‘Nee, echt niet. Dit is mijn boek!’ Ik geef beide jongens een boek over paarden. ‘Als jullie dit niet willen lezen, zorg er dan voor dat je verder leest in je eigen boek.’ Ze moeten lachen. ‘We lezen dit wel, meester, we zijn dol op paarden.’ Een van hen hinnikt heel hard als bewijs.
Dan gaan we Kahooten. Kahoot is een online quiz. Twintig vragen over spelling. Regel 1: aanmelden met je eigen naam. Dat lukt niet direct. Ik buig mee, wil graag beginnen. ‘Creatieve namen mogen alleen als ik ze grappig vind.’ Zo, nu moet het lukken. Het lukt niet direct. Iemand logt in met ‘Broodje shoarma’. Ik druk op verwijderen. Waarom eigenlijk? Misschien ben ik bang voor kwade bedoelingen, misschien ben ik achterdochtig. Dan verschijnt ‘Broodje spinazie’ in beeld. Ze weten precies waarom ik het vorige broodje doorstreepte. Ik streep ook deze door. ‘Ik krijg te veel honger van deze namen’, lieg ik en ik kijk tevreden naar de saaie (voor)namen op het scherm. ‘Mooie smileys, Sam, zeg ik tegen Sam. ‘Dat ben ik niet, meester’, zegt Sam. ‘Ik ben Jimmy, en Jimmy is Sam.’ Ik klik snel op ‘spelen’. Bij vraag 1 blokkeer ik het beeld van Youri. Bij vraag 2 en 3 ook. Ik wandel blijkbaar steeds dezelfde route. Youri heeft er geen zin meer in. Hij legt zijn iPad aan de kant en vist een boek uit zijn tas. Als ik naar hem toe loop, stijgt er gejoel op uit de klas. Iedereen heeft vraag 4 fout. Aan de klas geef ik toe dat het een lastige vraag was en we spreken af: geen gejoel meer na een vraag. Dat gaat niet direct goed. Maar Youri doet weer mee.
De les is voorbij. Iedereen rent de klas uit. Onderweg krijg ik slappe handjes, maar ik koester ze omdat ik niet bij de deur stond maar achterin de klas, en de meeste leerlingen uit zichzelf een omweg maakten om de pauze in te rennen.
Mike Louwman was o.a. docent Nederlands RSG Pantarijn in Wageningen, vanaf schooljaar 2019-2020 werkt hij op Academie Tien in Utrecht. De columns over zijn eerste jaren voor de klas zijn gebundeld onder de titel 'Als docent'. In het najaar van 2018 is 'Als docent 2' uitgekomen.
Reacties