Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Hoe Freinet, EGO en Reggio naadloos passen in het onderwijs van Jenaplandirecteur Alex Otten

5 september 2018

“Dit is wat ik me van mijn eigen schooltijd herinner”, zegt de Groningse schoolleider Alex Otten, met een grote klok in zijn handen: “Kijken naar wijzers die térgend langzaam bewogen, behalve als het pauze was.” In het Jenaplan ontdekte hij als jonge leerkracht een heel andere wereld. Inmiddels is hij directeur van drie scholen en vermengt hij Jenaplan met werkvormen van Freinet, EGO en Reggio Emilia. Hoe doe je dat, zonder dat het conceptje-shoppen wordt? Een interview uit Jenaplan-blad Mensenkinderen over het levend vertalen van traditionele vernieuwingsideeën naar het nu.

“Het komt niet door mijn eigen ervaringen in het basisonderwijs dat ik zo nodig leerkracht moest worden. Toen ik een tijd geleden een school overnam en een presentatie gaf aan de ouders, heb ik een klok in mijn handen genomen, zo’n echte grote, en ik vertelde: ‘Dit is wat ik me herinner van mijn eigen schooljaren: de klok en de pauzes.’ In ons klaslokaal staarde ik hele dagen naar die klok: de wijzers gingen oneindig traag vooruit. Behalve in de pauzes. Dan verstreek de tijd opeens in een heel ander tempo. Dan hoor je de ‘o ja’, want veel ouders herkennen dat.”

Het zal niet alleen maar negatief geweest zijn?
“Natuurlijk heb ik ook goede ervaringen gehad: bij de kleuters had ik veel plezier. Bij de lieve juf van groep 3 mocht je op schoot. In Groep 7 heb ik nog een leuke meester gehad, die de klas liet opstellen in een U-vorm, wat destijds al heel bijzonder was. Maar ik herinner me vooral veel stilzitten: wachten tot andere kinderen ook klaar waren. Terwijl, als je iets niet snapte, je duidelijk gemaakt werd dat je je moest haasten om de anderen bij te benen. Dat is niet goed. Ik houd ouders dan ook altijd voor dat ik een school wil, waar kinderen met plezier komen, elke dag. Ja, we gaan uiteraard ook stevig samen leren en ontdekken, maar het begint ermee dat je je er fijn voelt.”

Jouw herinneringen zijn een wereld weg van het ontdekkend samen leren dat het Jenaplan voorstaat. Dat is dan vast niet toevallig.
“Eigenlijk vond ik bij Jenaplan wat ik zelf gemist heb op school. In die zin is het niet toevallig. Het is wél puur toeval dat Jenaplan op mijn pad kwam. Ik zocht ik daar een katholieke stageschool omdat ik daar het papiertje ‘catechese’ kon halen. En zo klopte ik aan bij De Radar. Daar veranderde mijn beeld van wat er in onderwijs mogelijk is. Met [inmiddels prominent jenaplan-opleider, red.] Freek Velthausz deed ik samen de bovenbouw en er was meteen een klik. Ik wist: zó wil ik het ook.”

Die ‘klik’ – was dat een klik met Freek, met het team of ook al met het jenaplanconcept?
“Die dingen kun je niet uit elkaar trekken. Boven het Jenaplan hangt wat mij betreft een paraplu van ‘samen’. Zo was de sfeer op De Radar: we gingen nog net niet samen op vakantie. Het schoolleven leefden we samen. Je hielp elkaar – de muren van het lokaal sausen in de laatste week. In het weekend, samen met teamleden en ouders, een decor bouwen voor een voorstelling. Als iemand bepaalde kinderen moeilijk aankon, hielp je of nam je die kinderen tijdelijk over. Er zat een vanzelfsprekende saamhorigheid in die ik in deze tijd op sommige scholen wel eens mis.”

Waarin schuilt die vanzelfsprekendheid?
“Het voornaamste is dat je het belang van het kind vooropstelt. Niet dat je daarin moet doorslaan – het is een kwestie van de goede balans vinden – maar ik vind dat je je in je pedagogisch handelen altijd bewust moet zijn van de overweging: doe ik dit nu omdat het voor mij gemakkelijk is, of is dit voor het kind het beste?

Als schoolleider en als opleider, ervaar ik het als een dilemma in hoeverre je jezelf, je visie, je handelen als maatstaf kunt nemen. Je kunt de ander niet jouw stijl of jouw manier van kijken of beslissen opleggen, maar wel een beetje. Ik ben zelf heel erg geneigd om te kijken naar wat een kind nodig heeft en wat ik moet inzetten of juist moet laten om daar te komen. Ik zie vaak meteen of een kind het naar zijn zin heeft of niet, en daarbij komen meteen ook oplossingen van hoe een stamgroepleider iets nét anders kan aanpakken. Dat komt toch voort uit die eerste tijd op De Radar, waar altijd de sfeer was: hoe kunnen wij dit samen oplossen?

Je geeft nu leiding aan drie jenaplanscholen. Toch ben jij Jenaplan inmiddels steeds meer gaan vervlechten met elementen van concepten als Freinet-onderwijs, EGO en Reggio Emilia. Hoe werkt dat?
“Bij jenaplan-initiator Peter Petersen vind ik met name het stamgroepsidee, met de drie leeftijden en de rollen van leerling, gezel en meester, erg krachtig. Die manier van indelen alleen al jaagt het besef van ‘samen’ aan. Je leert en leeft samen, te beginnen met de kring, met een vastomlijnd weekplan, dat je als stamgroepleider niet te star hanteert, maar waarbij je mee veert op het ritme van de groep. Soms bijvoorbeeld is een kringgesprek na tien minuten klaar. Da’s prima. Misschien heb je later op de dag de kring nog een keer nodig – ook goed. En een andere keer is je groep zo betrokken dat je na drie kwartier nog in de kring zit. Ook belangrijk: de manier waarop Peter Petersen de wereld in de groep haalt. Maar misschien heeft Freinet dat nog wel sterker dan het Jenaplan.”

En daar komen we bij jouw ‘over de conceptuele grenzen kijken’.
“Inderdaad. Die vermenging met Freinet-elementen was er al op De Radar: daar werd al gewerkt met vrije teksten, met klassenvergaderingen. Alleen had ik toen nog geen flauw idee dat dat Freinet was. Ik kan me ook niet herinneren of destijds de naam ‘Freinet’ viel. Maar wat ik achteraf kan zeggen, en nog steeds ervaar in mijn scholen, is hoe beide concepten elkaar enorm versterken. Het is niet voor niets dat Freinet en Petersen een goede verstandhouding hadden. Voorbeeld: ik denk dat Jenaplan nog sterker dan Freinet de kracht van de groep gebruikt en inzet op ‘elkaar helpen’, ‘samen leren’. Als je dat combineert met de werkvormen van Freinet rond ‘vrije teksten’ of ‘natuurlijk leren rekenen en lezen’, krijg je iets heel krachtigs.”

Leg mij, als Freinet-leek, eens uit wat die vrije teksten behelzen.
“Bij vrije teksten schrijven kinderen over iets dat ze meegemaakt hebben of iets wat ze bezighoudt en waarover ze aan het nadenken zijn. Het zijn uitdrukkelijk geen fantasieteksten, maar het komt wel echt voort uit hun eigen belevingswereld. Binnen hun weekplanning mogen de kinderen zelf weten wanneer in de week ze schrijven. Wij beginnen daar al mee bij de kleuters: sommigen kunnen al schrijven, anderen maken tekeningen, waarbij de stamgroepleider opschrijft wat het kind vertelt. Woorden uit de tekst kunnen dan bijvoorbeeld gebruikt worden om na te stempelen. Zo gebeurt het kennis maken met letters op een levendige maar vooral ook speelse manier. Wat we proberen is om ieder kind elke week te laten schrijven.

Het wordt pas echt mooi in de volgende fase, want dan wordt jóuw eigen werk gebruikt voor tekstbesprekingen in je groep. Samen ga je je tekst mooier maken. Het is een intense, persoonlijke vorm van begrijpend lezen, zonder dat de kinderen het doorhebben. En uiteindelijk ga je met druktechnieken en afbeeldingen je tekst nog krachtiger maken. Je kunt een ‘tekst van de week’ kiezen en een klassenkrant maken. Je zou ook een tekst kunnen gebruiken om er andere didactische dingen mee te doen, bijvoorbeeld een les over leestekens, maar dat vergt uiteraard altijd een vraag aan de jonge schrijver of zijn of haar tekst daarvoor gebruikt mag worden.”

Mooi. En ik denk inderdaad al een ‘plakrandje’ te zien waar dat aansluiting vindt bij Jenaplan.
“Precies. Dat je mag schrijven over je eigen belevingswereld en je tekst mag delen binnen je groep, in de kring, maakt het meteen weer ‘samen’. Net als de teksten bundelen in een klasseboek. En Petersens ‘pedagogische situatie’ dient zich ook heel vaak aan vanuit die teksten. Het maakt heel veel uit dat deze teksten geschreven worden vanuit het kind. Andere scholen laten kinderen ook schrijven, vanuit bijvoorbeeld een opdracht, maar dit sluit in mijn ervaring veel beter aan bij hun wereld. Je ziet de nieuwsgierigheid naar elkaars werk. Je hoort de vragen die gesteld worden. Heel vaak ontstaan uit die gesprekken weer nieuwe projecten.”

Je ziet bijna hoe Petersen en Freinet herkenning bij elkaar vonden.
“Ja. Het grappige is: op zeker moment besloten we om maar één keer in de twee weken een weeksluiting te doen. Het gaat bij Peter Petersen om het betekenisvol vieren wat je gedaan hebt, wat je ontdekt hebt – in je klas, in je bouw, maar zeker ook met de hele school. En nu juist uit zo’n Freinet-element als vrije teksten kwam steeds vaker de vraag: onze groep heeft zóveel ontdekt. Kunnen we deze week niet óók een viering doen? De natuurlijke vraag naar vieringen werd sterker. Ik zat laatst in een groep die vrije teksten besprak en zag weer eens hoe je zo een half uur kunt vullen en de betrokkenheid enorm hoog houdt. Dat is zo mooi – dan zou ik zelf wel weer in de groep willen staan. Je ziet dan hoe drie personen iets heel anders in een tekst lezen, met heel andere vragen komen. En iedere vraag aan de schrijver kan de tekst mooier maken – met de schrijver als degene die het laatste woord heeft over zijn eigen tekst natuurlijk. Je moet het als stamgroepleider ook goed zien: kijken wat er leeft, wat er opkomt en waar je mee verder kunt. Het vraagt om goede vragen te blijven stellen en om kennis paraat te hebben, om de vragen te verdiepen. Overal zitten aanknopingspunten om meer te leren over jezelf en de wereld.”

Met het woord ‘betrokkenheid’ dat je net liet vallen, denk ik meteen aan het ErvaringsGericht Onderwijs (EGO). Ook een deel van jullie inspiratie, begreep ik?
“Ja. De natuurlijke nieuwsgierigheid die we bij kinderen stimuleren, moet je als team natuurlijk zelf ook willen belichamen. Ik merk hoeveel rijker mijn inzichten worden sinds ik zelf ook Jenaplanopleidingen verzorg. En nu ik de Freinetopleiding heb gevolgd, zijn er ook steeds momenten dat er puzzelstukjes op hun plek vallen. Datzelfde in elkaar schuiven van inzichten ervoer ik ook toen we met onze jenaplanscholen op studiereis naar het CEGO in Leuven gingen. Welbevinden en betrokkenheid zijn woorden die je gemakkelijk in de mond kunt nemen in een pedagogische context, maar tijdens die reis lieten Suze en Ellen Emonds en Ludo Heylen zien dat je vanuit het EGO weer anders, aanvullend, intenser naar kinderen kijkt. We gebruikten het kindvolgsysteem Looqin al, dat mede door het CEGO is ontwikkeld. In Leuven gingen we nog veel duidelijker zien hoe je nog beter naar kinderen kijkt met de bril van betrokkenheid en welbevinden en hoe behulpzaam dat kindvolgsysteem daarin is. Want instrumenten om kinderen te volgen zijn leuk, maar ik – ooit de leerling die naar die traag tikkende klok keek – ben er wel op gebrand dat betrokkenheid en welbevinden óók omhoog gaan.”

En Reggio Emilia?
“Daar haal ik vooral vandaan dat de ruimte ook een pedagoog is. Reggio loopt al jaren mee met ons onderwijs en Natasja de Kroon begeleidt ons daarin. Kinderen kunnen meer dan wij denken en wij pakken meer en meer van hen af. Het kind heeft het recht om dingen zelf te mogen en moeten doen. Met dat in het achterhoofd werden wij op school steeds minder content met de, in onze ogen, niet betekenisvolle ontwikkelingsmaterialen in de school. De ruimte en de levensechte objecten die je er tegenkomt bieden meer dan genoeg om kinderen zelf te laten ontdekken. Zo voegt Reggio Emilia weer een passend puzzelstukje toe aan onze schoolpraktijk. Alles komt bij elkaar, zo voelt het: dit moet het zijn. Met Jenaplan als onze pedagogische basis.”

Zie jij het werk van Freinet dan vooral als een concretisering van Peter Petersens meer ‘wijsgerige’ pedagogiek?
“Nou, Freinet biedt veel: de klassendemocratie, de kinderraad. De klassenbox, waarmee kinderen zelf hun kasboek bijhouden, wanneer ze een winkeltje maken en dingen verkopen. Freinet is zeker ook een pedagoog met een diepgaande visie, maar voor mij zit zijn belangrijke bijdrage inderdaad meer in de werkvormen. Waar ik bij Petersen meer lees over het kind en de wereld, leer ik van Freinet meer over procesmatig werken.”

Hoe essentieel is het voor jou – dat kijken over conceptuele grenzen?
“Ik vind het heel mooi om van en met elkaar te mogen leren. Er heerst niet overal een sfeer van delen, van kijken in elkaars keuken. Veel nieuwe concepten presenteren zich met een toon van ‘wij hebben de wijsheid in pacht’, en op Twitter word ik vaak doodmoe van de manier waarop meteen de loopgraven betrokken worden. Mensen zijn snel veroordelend. Waarom niet leren met elkaar? Dat is toch prachtig?”

Interview: Geert Bors

Geert Bors is redacteur bij het NIVOZ en hoofdredacteur van Jenaplan-magazine Mensenkinderen.

Voor meer informatie over Alex Otten en zijn scholen, kun je vinden op https://www.jenaplan-willibrordus.nl/contact of op Twitter: @alexotten1967

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief