Geborgenheid als pedagogisch thema: Hoe is de mens waar hij zich geborgen voelt?
19 april 2023
Het leven zoals we dat nu leiden lijkt voor de toekomende tijd onmogelijk te zijn, zowel ecologisch, economisch als psychisch. Collectieve onrust en onzekerheid zijn sinds enige tijd duidelijk zichtbaar. Mensen zijn bang om delen van hun bestaan te verliezen. ‘In deze roerende context kent het thema van geborgenheid grote urgentie,’ zo schrijft Fabian Vlastuin in zijn masterscriptie. En geborgenheid is een pedagogisch thema. Het zaadje van geborgenheid wordt immers geplant in de (prille) jeugd van het kind, waardoor de thematiek valt binnen het veld van de opvoeding.
‘Geborgenheid heden ten dage. Een fenomenologie’ is een masterscriptie van Fabian Vlastuin vanuit zijn studie Filosofie Cultuur en bestuur aan de VU. De gehele scriptie - uit november 2022 - is op te vragen bij [email protected]
In onze menselijke levens zijn er momenten waarin we gezonken of gekapseisd zijn, we vastzitten met hoogtevrees in de boom waar we zelf zijn ingeklommen, beland op plekken waar we eenzaam en angstig vastzitten op de bodem van de stroming van het leven en we onszelf lastig kunnen verweren tegen de gevaren en rampen die zich in onze levens voltrekken. Het zijn momenten waarop een geruststellende blik, een liefkozend hand op de schouder of een luisterend oor verlossing lijken te bieden, hoegenaamd geen oplossing voor de angst of het gevaar, maar een remedie voor ons onherbergzaam verblijf.
Geborgenheid is een woord dat resoneert in tijden waarin angst, twijfel en onzekerheid de gemoedtoestand beheersen – momenten waarop geborgenheid niet zo vanzelfsprekend meer lijkt te zijn. Veiligheid en onveiligheid, herbergzaamheid en onherbergzaamheid, geborgen en ongeborgen; geborgenheid verhoudt zich in de kern van zijn betekenis tot zijn ontkenning, tot de afwezigheid ervan. Tijdens momenten van angst, onzekerheid en onveiligheid hebben mensen behoefte aan geborgenheid, omdat de zekerheid van hun bestaan in het geding is.
Tijdens momenten van angst, onzekerheid en onveiligheid hebben mensen behoefte aan geborgenheid, omdat de zekerheid van hun bestaan in het geding is.''
De periode waarin mensen geborgenheid het meeste nodig hebben is dan ook in hun vroege jeugd. Het pasgeboren kind is enorm kwetsbaar en fragiel. Het is niet in staat om voor zichzelf te zorgen en om te gaan met de gevaren en angsten waarmee het geconfronteerd wordt. Verhongering, uitdroging, onderkoeling, verhitting; baby’s en kinderen hebben een omgeving nodig van veiligheid, zekerheid en geborgenheid om niet aan deze gevaren ten onder te gaan.
Het kind leert vanuit de situatie van geborgenheid, primair geboden door de ouders, om in vertrouwen zich tot de wereld te verhouden, omdat het voelt dat er iemand voor hem zorgt en hem beschermt. Het zaadje van geborgenheid wordt hierdoor geplant in de prille jeugd van het kind, waardoor de thematiek van geborgenheid valt binnen het veld van de opvoeding. Geborgenheid is een pedagogisch thema.
Het kind wordt volledig afhankelijk van zijn opvoeders geboren, maar geraakt na verloop van tijd steeds minder afhankelijk. Het kind wordt naarmate zijn lichamelijke en geestelijke ontwikkeling vat krijgt zelfstandiger en op een zeker moment vinden ‘we’ het kind volwassen. Hetzij vanwege zijn gedrag, hetzij vanwege zijn leeftijd. Vanaf het eerste moment van verzelfstandiging zijn het niet alleen de opvoeders meer die het kind zekerheid en veiligheid bieden, ook andere mensen, plekken en voorwerpen kunnen het volwassen wordende kind geborgenheid bieden. Zoals het dragen van een zeer geliefd kledingstuk van een dierbare; het ruiken van oma’s soep op een koude winterdag; het beluisteren van een mooi lied na een lange werkdag; het samen zingen in de kerk, rond het kampvuur op vakantie of in het stadion tijdens een voetbalwedstrijd; dansen in de club of op een festival; het innig knuffelen met een dierbaar persoon of knuffeldier. Deze momenten van zekerheid, veiligheid, vertrouwen en intimiteit zijn nodig om de onherbergzame, gezonken momenten van het bestaan te trotseren, het zijn deze specifieke momenten waarin de mens zich geborgen weet. De vraag die ik daarop wil stellen: wat is precies dit ‘waarin’?
Het ligt voor de hand dat ‘momenten’ naar het temporele aspect van geborgenheid verwijzen: vandaag voel ik mij geborgen, maar gister voelde ik me dat niet, een uur geleden voelde ik mij erg angstig maar inmiddels is de angst verdwenen. De tijd geldt als een scheiding tussen het gezonken- en het geborgen-zijn. De vraag naar het ‘waarin’ duidt echter ook op de aanwijzing dat het om de ruimtelijkheid van het bestaan gaat, evenals het ‘waar-in’ aangeeft dat het om een binnenruimte gaat, zoals de dropjes in de snoeppot, het water in de fles en de kleren in de wasmand. Het ‘waar-in’ wijst daarmee op de polariteit van binnen en buiten, ingesloten en uitgesloten, op het geborgene en het ongeborgene. Het is deze plek of plaats ‘waar’ ik mij geborgen weet, waarin ik geborgenheid ervaar en die mij op een bepaalde manier begrenst en omgrenst. Zoals wanneer ik mij in een warm en veilig huis begeef, dat mij beschermt tegen de snerpende regen en het naderende onweer. Geborgenheid is daarmee een tijdruimtelijk verschijnsel.
Dit brengt mij tot de vaststelling dat de vraag naar ‘wat geborgenheid is’ automatisch de vraag naar ‘waar geborgenheid is’ veronderstelt. Het is met andere woorden de ontologisch-topologische vraag naar geborgenheid waar deze masterscriptie zich op toelegt: hoe is de mens waar hij zich geborgen voelt?
Tot slot een ander aspect van geborgenheid, ontvankelijkheid. Geborgen-zijn heeft vaak de ervaring van je laten-bergen, iets je laten overkomen waardoor je overlevert bent aan hetgeen dat je bergt, dat je geborgenheid geeft. Onze huidige tijd wordt gekenmerkt door individualiteit en reflectie. In westerse samenlevingen is veel aandacht voor de vrijheid van het individu, waardoor het individu aan zet is. Het individu is zorgvuldig bezig zijn leven in te richten, te plannen en uit te stippelen. Dit is een ontwikkeling die in zekere zin op gespannen voet staat met de ervaring van geborgenheid, wat de relevantie van het thema in onze huidige tijd aangeeft. Degene die zich wil laten bergen moet een bepaald vertrouwen hebben in hetgeen dat hem of wil bergen, wil omvatten.
Het individu is zorgvuldig bezig zijn leven in te richten, te plannen en uit te stippelen. Dit is een ontwikkeling die in zekere zin op gespannen voet staat met de ervaring van geborgenheid, wat de relevantie van het thema aangeeft.''
Fenomenen van geborgenheid
Om deze tijd-ruimtelijke ervaring van laten-bergen te reconstrueren moet het begrip geborgenheid getransfigureerd worden naar het fenomeen van geborgenheid; wat ervaart de mens die zich geborgen voelt?
Geborgenheid als ervaring is een die binnen een constellatie van aanwezige personen en voorwerpen, op een bepaald moment en in een specifieke ruimte; het is een ervaring van zekerheid, duurzaamheid, van iets waarop je kan terugvallen. Deze vaststelling werpt de vraag op hoe geborgenheid onderzocht kan worden. Betekent geborgenheid niet ‘gewoon’ voor iedereen iets anders? Kunnen mensen alleen zelf bepalen wat geborgenheid voor hen betekent?
Een stroming die binnen de filosofie de subjectieve ervaring als onderzoeksobject neemt, is het existentialisme. Existentiefilosofen stellen de vraag naar het existerende en richten zich op hoe iets is, in plaats van wat iets is of hoe iets zou moeten zijn, wat een meer abstracte, objectiverende blik op de zaak inhoudt. Geborgenheid gedefinieerd in de woorden van veiligheid, zekerheid en intimiteit, doet daarmee weinig recht aan de werkelijkheid van geborgenheid, aan ‘hoe’ geborgenheid is. Een existentieel perspectief kan helpen het subjectieve verschijnsel van geborgenheid te onderzoeken.
Veiligheid, samenzijn, thuisvoelen, genegenheid, intimiteit: het zijn geen fenomenologische beschrijvingen van het fenomeen geborgenheid en ze doen geen recht aan de ervaring van geborgenheid. De geur van oma’s soep gaat niet zozeer om die specifieke geur of specifiek gemaakte soep, het is de context, een constellatie van aanwezige dingen, een volgorde van gebeurtenissen, die de geur van oma’s soep tot de ervaring van geborgenheid verheft.
Het fenomeen van geborgenheid kent talloze verschijningsvormen, maar heeft een zekere eidos, een verzameling ankerpunten die de vorm van het fenomeen bepaalt. Twee ankerpunten stip ik op voorhand aan, welke ik later in de scriptie fenomenologisch zal demonstreren. Een eerste ankerpunt kan gevonden worden in de ervaring van veiligheid, zekerheid en herkenning, een ervaring van thuis-zijn.
Een tweede ankerpunt betreft de lichamelijkheid van de ervaring van thuis-zijn, doordat geborgenheid gepaard gaat met de eerder benoemde ruimtelijkheid, die de mens begrenst en omgrenst, zoals in een stevige knuffel met een dierbare, die zijn of haar warme handen om jouw lichaam heen vouwt.
Merleau-Ponty, een lichamelijke fenomenologie
Een fenomenoloog die bij uitstek de ervaring van het lichaam incorporeert in de fenomenologie is de Franse filosoof Maurice Merleau-Ponty (1908-1961). Met zijn mensbegrip ‘être-au-monde’ legt hij de verbinding tussen de waarneming, de mogelijkheid om dingen te ervaren, en de toegang tot de wereld waarbinnen waargenomen dingen bestaan. Voor Merleau-Ponty is de waarneming nooit geheel mentaal, als een onderdeel van het bewustzijn. Het is altijd een lichamelijke aangelegenheid beweert Merleau-Ponty. Volgens Merleau-Ponty heeft de mens geen lichaam, maar is een lichaam en heeft door zijn lichaam toegang tot de wereld waarin hij leeft.
Volgens Merleau-Ponty heeft de mens geen lichaam, maar is een lichaam en heeft door zijn lichaam toegang tot de wereld waarin hij leeft.''
De ervaring van geborgenheid is vanuit Merleau-Ponty’s fenomenologie te begrijpen als een lichamelijke ervaring, een waarin het gehele lichaam een rol speelt. Geborgenheid als fenomeen gaat daardoor niet over de associaties, herinneringen en oordelen van maar over een totaalervaring waarin het lichaam met de wereld in contact staat en communiceert met specifieke objecten, personen en gebeurtenissen in de wereld; een bepaalde ervaring die ongereflecteerd is. De ervaring van geborgenheid is daarmee een gesitueerde ervaring van objecten, subjecten en de wereld – die allen met elkaar vergroeid zijn.
Sloterdijks sferologie
Een andere denker die de mens-, tijds, en ruimteafhankelijke context in filosofische zin stevig doordenkt, is de Duitse filosoof Peter Sloterdijk (1947). In zijn werk heeft Sloterdijk expliciete aandacht voor de verhouding tussen de mens en de ‘bezielde’ ruimte. Sloterdijk begrijpt de mens als het wezen dat vanuit zijn eigen aard ruimtelijke structuren, zogenoemde sferen, creëert. Volgens Sloterdijk is de vraag wat de mens is, even wezenlijk als waar de mens is en hij neemt dit als uitgangspunt voor zijn trilogie Sferen (Bellen uit 1998, Globen uit 1999 en Schuim uit 2004).
Onbetwistbaar verwijst hij naar Heidegger wanneer Sloterdijk stelt dat de ‘zijnsvergetelheid’ ook een ‘hardnekkige onwetendheid over onherbergzame plaats van het existeren’ inhoudt, een plaatsvergetelheid.10 Vervolgens verdraait Sloterdijk zijn eigen vraag: in plaats van ‘waar de mens is’ wil Sloterdijk ‘waarin de mens is’ onderzoeken. Waarbij Merleau-Ponty nadacht over hoe de lichamelijke mens in relatie tot zijn wereld staat, denkt Sloterdijk na over hoe mensen in-sferen- zijn, de ruimtes die mensen zelf creëren. De mens is, waar en waar-in hij is.
Daarnaast ziet Sloterdijk de mens als iets dat ter-wereld-komt. Op het moment dat de mens geboren wordt, ter-wereld-komt, vindt een radicale verandering plaats, meent Sloterdijk. Door de geboorte verplaatst de mens van in een ultiem, geborgen plek in de baarmoeder naar het leven in de open wereld – van een veilig binnen, naar een angstaanjagend buiten. Sloterdijk rakelt daarmee een fundamenteel thema op die veel filosofen links laten liggen: de prenatale existentie. Hiermee richt Sloterdijk zijn denken op het ontstaan van de mens. Geborgenheid is volgens Sloterdijk dan ook iets dat vóór de geboorte al voorkomt en is iets dat wat zegt over de ruimte in binnen- en buitenwerelden. De vraag naar geborgenheid is vanuit Sloterdijk dan ook te begrijpen als de vraag: ‘waarin de mens zich geborgen voelt’, immers geborgen-zijn is ergens in-geborgen-zijn.
Geborgenheid als een ervaring van samen-thuis-zijn
De ervaring van laten-bergen, gekenmerkt door thuis-zijn, lichamelijkheid en ontvankelijkheid wordt in deze scriptie onderzocht aan de hand van alledaagse fenomenen. De gezelligheid in de bruine kroeg, of de uitdagende sfeer in de hippe dansclub, meedoen aan een massale moshpit op een muziekfestival. Maar geborgenheid kan ook ervaren worden in relaties met voorwerpen, zoals met knuffels of andere voorwerpen die een diepe betekenis en herinnering met zich meedragen. Geborgenheid kan ervaren worden in sferen waarin mensen zich thuisvoelen en samen-zijn, zich comfortabel voelen en zich veilig wanen. Of zoals Sloterdijk in Sferen I mooi beschrijft, mensen hebben in een sfeer een zekere gedeelde levenslucht die ze in- en uitademen.
Geborgenheid kan ervaren worden in sferen waarin mensen zich thuisvoelen en samen-zijn, zich comfortabel voelen en zich veilig wanen. Of zoals Sloterdijk beschrijft, mensen hebben in een sfeer een zekere gedeelde levenslucht die ze in- en uitademen.''
Deze geborgen sferen zijn talloze contexten waar mensen in hun alledaagse levens in terechtkomen, waarin zij zich vrijwillig laten-invoegen. Het vraagt om een houding van ontvankelijkheid om hier onderdeel van te worden, meer of minder aan te passen aan het reilen en zeilen in deze specifieke context. Wie geborgenheid zoekt moet proberen zich te laten bergen, iets dat enigszins op gespannenvoet staat met de moderne individuele vrijheid – het zoeken naar geborgenheid als een de-individualiserende beweging.
Literatuur
- Merleau-Ponty, M. (1945/2009). Fenomenologie van de waarneming. Vertaling Douwe Tiemersma en Rens Vlasblom. Amsterdam: Boom.
- Peter Sloterdijk, Sferen I: Bellen. Microsferologie. (Vert. Hans Driessen. Amsterdam: Uitgeverij Boom, 1998/2003), pg. 22.
Reacties