De Zaanse Agora en kunst: 'Wie heeft leren kijken, heeft geleerd de wereld tot zich te nemen'
4 januari 2016
‘Het verhaal is het oudste en krachtigste leermiddel in de school,’ schrijft bestuurder Rien Spies, in het voorwoord van De Zaanse Agora, een uitgave van de stichting Agora waaronder 25 scholen in de Zaanstreek vallen. ‘Omdat verhalen inzicht geven in de complexiteit van het leven en ons leren hoe we ons tot die wereld moeten verhouden.’ In deze wekelijkse serie gaat het over menswording, over bildung en wat daarin van betekenis is. Vandaag aflevering één, een interview met beeldhouwer Joost van den Toorn: ‘Kunst leert je aandachtig te zijn. Wie heeft leren kijken, heeft geleerd de wereld tot zich te nemen.'
Hoe houden we onze emoties en ons intellect een beetje onder controle? Hoe krijgen we enigszins grip op ‘het gedoetje’ dat ons leven is?
Volgens René Gude staan ons hiervoor van oudsher vier trainingssferen ter beschikking: kunst, sport, religie en filosofie of wetenschap. Zo konden de oude Grieken slenteren over de Agora, de marktplaats, om vervolgens bij de aanpalende academie een college te volgen, of even verderop een tempel binnen te gaan en een viering mee te maken, een dramavoorstelling te bekijken of, aan de andere kant van het plein, een worstelwedstrijd bij te wonen. Maar wat ze ook deden, volgens Gude kwam het er losjes gezegd op neer dat de oude Grieken in hun leven een beetje begrip van de situatie probeerden te krijgen, dat ze zich konden voorstellen wat er in anderen omging, en dat ze de moed ontwikkelden om door te zetten en maat te leren houden.
‘Onze voorouders,’ zei Gude, ‘hebben deze beschavingstechnieken geïnstitutionaliseerd en in schitterende onderkomens gehuisvest. Het belang dat men eraan hechtte laat zich afmeten aan de enorme kapitalen die door particulieren en overheden in alle tijden zijn besteed aan stadions, theaters, musea, concertzalen, academies en tempels. Allemaal vrij toegankelijk voor training van respectievelijk lijf, verbeelding, verstand en goede wil.’
Deze vier trainingssferen zijn inherent aan samenleven en gelden nog steeds. Wat niet wil zeggen dat wat je er leerde door de geschiedenis heen niet enorm kon verschillen. Maar van meet af aan hield de stedelijke samenleving professionals vrij om burgers in hun vrije tijd te helpen bij de ontwikkeling van onnatuurlijk gedrag. ‘Kunst,’ meende Gude, ‘is een gedisciplineerde oefening van het voorstellingsvermogen, het vermogen om je voorstellingen te maken van bestaande en niet-bestaande zaken, zonder er meteen een morele of cognitieve oproep bij te plaatsen.’
Volgens Joost van den Toorn kun je met die oefening van het voorstellingsvermogen niet vroeg genoeg beginnen: ‘Als beeldend kunstenaar zet ik voort waar ik als kind mee begonnen ben.’ Hij herinnert zich nog precies de zak blokken die hij als kind kreeg: ‘Er zat een rode zak omheen, van canvas. Ik legde spiralen met die blokken; spiralen die naar binnen liepen en daar vastliepen. Wat nu? Ik moest met mijn blokken de hoogte in. Die spiralen komen in mijn werk nog steeds terug.’ Of hij draaide een tafel om en voer op een schip de wereld over. Van den Toorn: ‘Maakt niet uit wat je als kind doet, belangrijk is dat je je eerst iets voorstelt dat er nog niet is, en vervolgens met je fantasie die voorstelling probeert te maken.’
Waarom is dat belangrijk?
‘Omdat je je in je leven heel vaak een voorstelling moet maken van wat er niet is.’
Ook niet-kunstenaars?
‘Als een kind nadenkt over wat het later wil worden, is het al bezig zich een voorstelling te maken. Jij bent journalist. Misschien heb je daar als kind al wel van gedroomd. Jij maakte je er dan eerder een voorstelling van dan dat je naar een krantenredactie wandelde met de vraag of je even mocht komen rondneuzen om te zien of het je wat leek. Zo’n voorstelling begint klein en eindigt soms in iets magistraals. Ik begin vaak met een balletje klei, langzamerhand ontstaat er iets – vaak ook niet, dan gaat de klei terug in de kleibak. Op een gegeven moment ontstaat er een vorm en komt er een associatie bij, vaak is dat een woord. Die associatie zet mij weer verder aan het werk. Na verloop van tijd ontwikkelt zich een verhaal, geen verhaal met plot of kop en staart, maar wel met een begin, een ontwikkeling, en soms een einde. Dat is dan het eindproduct, het kunstwerk.’
Jij bent beeldend kunstenaar. Spelen bij de voorstellingen die jij als kind maakte de materialen een belangrijke rol?
‘Ja, die blokken waren als dingen belangrijk. Ik zie ze nog precies voor me.En nog meer dingen die ik vroeger maakte, kerststukjes bijvoorbeeld. Ik heb op een ouderwetse katholieke kleuterschool gezeten, in Aerdenhout,bij de nonnen. Die gaven goed onderwijs. Als we zo’n herfststukje gingen maken, trokken we eropuit, het bos in. Nu zou het waarschijnlijk nietmeer mogen, maar we sneden een stuk mos uit, met paddenstoelen erop.Van wc-rollen maakten we kabouters die op het mos liepen.Ook dat soort stukjes keren in mijn werk nog steeds terug. Heel veelbeelden van mij hebben nog steeds een ondergrondje, een soort podium,waarop het beeld wordt neergezet.’
Jij hebt goed kunstonderwijs gehad?
‘Nee, die nonnen op de kleuterschool waren goed, maar de basisschool was een domper. We hadden geen vakdocent, handenarbeid werd gegeven door onze gewone meester. Hij begreep niets van creativiteit. Handenarbeid bestond uit het uitzagen van op triplex gedrukte kabouters. Nazagen, natekenen, namaken is saai. Ik heb toen een keer van klei een schildpad gemaakt en gaatjes in zijn schild geprikt. Daar wilde ik haar in doen. Maar hoe kwam ik aan haar? Ik heb gewacht totdat de leraar even de klas uit ging. Toen heb ik een schaar gepakt, heb een aantal plukken uit mijn eigen haar geknipt, en heb dat haar in de gaatjes gestopt. De leraar explodeerde toen hij het zag. De klas uit! Bij het schoolhoofd een papiertje halen! Naar huis! Het liefst wilden ze me naar een LOM-school sturen, een school voor kinderen met Leer- en OpvoedingsMoeilijkheden. Maar daar heeft mijn vader een stokje voor gestoken. Hij was destillateur en is met een paar flessen whisky naar school gegaan. Bovendien was hij een vrij autoritaire man, daar had ik nu een keer voordeel van. De middelbare school was weer beter. Hoewel ik niet het idee had veel bijzonders te maken, zette mijn leraar handenarbeid op de middelbare school mijn werk altijd in de vitrine.’
Zo leidde de schoolgang rechtstreeks naar het kunstenaarschap.
‘Nee, integendeel. Ik zie die harige schildpad nu als een voorloper van mijn werk, vooral omdat ik later ontdekte dat een behaarde schildpad een Chinees symbool is voor het eeuwige leven. Maar dat zeg ik nu, terugkijkend, toen had ik géén idee.’
Je had je geen voorstelling gemaakt van wat je later wilde worden.
‘Jawel, apotheker.’
Iets compleet anders.
‘Ik heb mij als kind vaak verveeld, dan ging ik in de weer met chemische materialen waarop stond dat ze gevaarlijk waren voor kinderen. Op mijn veertiende verkocht ik explosieven aan buurtgenoten. En ik maakte mijn eigen medicijnen. Dat vond ik prachtig. Na de HBS-b ben ik dan ook voor apotheker gaan studeren. Die studie zou ik afgemaakt hebben als ik op een dag niet een marmot met vier punaises op een plankje moest vastpinnen en opensnijden. Na nog geen drie minuten was ik weg. Binnen de klassieke farmacie ben je op zoek naar nieuwe medicijnen, dat vond ik boeiend. De farmacie die ontstond in de tijd dat ik studeerde richtte zich veel meer op dierproeven. Toen was de lol er voor mij af. Achteraf had ik deze kanteling van het vak graag wat eerder geweten. Ik deed allerlei uitzendbaantjes en dreigde in een zwart gat te belanden. Toen ben ik beelden gaan maken, papier-machéachtige herfststukjes maar dan op grotere schaal. Een Venus van Milo – dacht ik. Maar het beeld kromp. Toen heb ik hem groen geverfd en op z’n kop in een pot gezet. Ineens werd het een cactus, die bij de kijker allerlei associaties bleek te bewerkstelligen. In de toelatingscommissie van de Rietveld Academie zat de dichter Jan Elburg. Hij meende dat de farmacie een van de beste vooropleidingen was voor de kunstacademie. Ik werd aangenomen. Hoewel ik ook op de academie vooral mijn eigen gang ben blijven gaan, maar dan onder het toeziend oog van goede docenten, is het voor de ontwikkeling van mijn denken, voor mij als persoon, ontzettend goed geweest dat ik me op kunst ben gaan richten.’
Waarom?
‘Kunst is anti-competitief.’
Ik zie anders een behoorlijke wedloop om prijzen, het regent de laatste tijd weer records: Francis Bacon, Picasso.
‘Ik doel niet op de werking van de kunstwereld, maar op de kunst zelf. Ik heb nooit het idee gehad dat ik met mijn kunst moest concurreren, niet met collega’s en vroeger, bij de nonnen, niet met andere kinderen. Doordat ik me bij het maken van kunst niet op anderen hoefde te richten, heb ik kunnen ontdekken wie ik ben.’
Waarom is kunst daar bij uitstek geschikt voor?
‘Scholen zijn er om je af te richten, of, iets vriendelijker gezegd, op te voeden voor de maatschappij, zodat je gaat functioneren als een radertje in een wereld waarvan we met z’n allen een beeld hebben gemaakt, en waarvan we met z’n allen denken dat ie goed functioneert. Als we kinderen alleen africhten laten we ze eigenlijk alleen natekenen. Dat kan best een goed gelijkend beeld opleveren maar is niet creatief. Er moet af en toe iemand vragen bij het systeem stellen, zand in de raderen strooien.’
De kunst leidt daartoe op?
‘Creativiteit is altijd een tikje anarchistisch. Daarom zijn politici er ook zo bang voor. De nazi’s schaften als eersten de vrije kunst af. In Rusland dachten de kunstenaars na de revolutie eindelijk vrije kunst te kunnen maken, maar toen Stalin zijn apparaat goed had staan, vertrokken de kunstenaars naar de kampen. Kunst is bedreigend voor een maatschappij waarin we afgericht zijn.’
Ver houden van school dus.
‘Zou je denken. Aan de andere kant, als je mensen stemrecht geeft wil je ook graag dat ze nadenken, geen robots worden. Een goede manier om die ontwikkeling te stimuleren is kinderen te laten dichten, te laten tekenen, musiceren, beelden maken.’
Wat leer je daar dan van, behalve gedichten maken of musiceren.
‘Je leert kijken, luisteren, je leert aandachtig waarnemen. Dat kijken heb ik nodig in mijn werk, zonder aandacht geen goed beeld. Maar door aandachtig naar de wereld te kijken, heb ik leren zien hoe prachtig de planeet is. Vergelijk het met een goede massage. Als je gemasseerd wordt zijn er twee dingen belangrijk: het werk van de masseur, en hoe jij je kunt ontspannen om de massage tot je te nemen. Wie heeft leren kijken, heeft geleerd de wereld tot zich te nemen. Het is zomer, het is heerlijk weer, ik heb net een halfuur naar een koolvlinder zitten kijken. Zoiets.
Veel mensen hebben tegenwoordig een burn-out, met allerlei psychische klachten tot gevolg. Zij hebben misschien wel geleerd heel hard mee te rennen in de raderen van het systeem, maar ik vraag me af of ze hebben leren kijken naar het dansen van een koolwitje. Leren luisteren naar het getjilp van een krekel. Kunst leert je aandachtig te zijn. Aandachtig zijn geeft rust. En rust leidt ertoe dat je gaat fantaseren en associëren.
Ik heb mij als kind vaak verveeld. Dan lag ik uren in het gras naar de insecten te kijken. Die verveling is ook een voedingsbron geweest voor mijn kunstenaarschap. Want die verveling was de motor van het voorstellingsvermogen, ze deed mij associëren. Zo kwam ik ertoe die mislukte Venus van Milo te metamorfoseren in een groene cactus, die bij de kijker de fantasie aanjaagt. En een rijke fantasie maakt flexibel – dat lijkt me een ‘21st century skill’ bij uitstek. Want als iets ons onderscheidt van een robot is dat ons vermogen flexibel te reageren op een veranderende omgeving.’
Betekent dit dat we kinderen op school zich moeten laten vervelen?
‘Nee, maar het betekent wel dat je ze niet te veel moet aanbieden. Behalve de blokkendoos gaven mijn ouders me ook een tekenblok waarop je moest krassen met een potlood, net zo lang tot er bijna vanzelf een tekening ontstond.Vreselijk. Waarom gaven ze me niet een leeg stuk papier met een potlood? Op dat blok kon ik niet tekenen, er lag een soort vettige laag overheen. Geef kinderen stukken hout en vraag ze daarmee een vliegtuig te bouwen. Niet uit een boek, maar uit het hoofd en met het materiaal dat er is. Dan moet je hun ook een zaag geven en erbij vertellen dat een zaag gevaarlijk kan zijn. Als je hun een botte zaag geeft, voelen kinderen zich niet serieus genomen.’
Dan komt er een ouder die zegt dat het vliegtuig niet lijkt.
‘Als ik een vogelbekdier maak, weet ik vaak helemaal niet hoe een vogelbekdier er in het wild uitziet. Toch kan het een gaaf beeld worden.’
Kinderen hebben nog niet dat zelfvertrouwen.
‘Dan is het belangrijk voor leraren hen daarin te steunen. Leraren moeten ervoor zorgen dat kinderen eigenwijs worden.Ik had het eerder over namaken of natekenen. Dat kan nooit perfect,wie iets namaakt imiteert hooguit het voorbeeld. En zelfs als dat perfect lukt, bestaat wat je hebt gemaakt al. Dat geeft geen voldoening. Dat geeftje niet het gevoel een volwaardig mens te zijn.Wie niets anders doet dan concurreren met anderen, met tegenstanders,bepaalt zijn waarde alleen ten opzichte van anderen. Dat is geen eigenwaarde.Zo iemand wordt uiteindelijk een kneus.’
René Gude zei dat we in beeldende kunst onze fictie vrij laten, wat bevrijdend is. ‘Zonder vrijheid,’ zei Gude, ‘geen maatschappelijke veerkracht en veranderingsbereidheid bij veranderende omstandigheden. Vrije kunst hoort bij het publieke domein, de niet door economische of politieke wetten dichtgetimmerde vrije leefwerelden van uiteenlopende groepen burgers. Zonder vrije kunst geen publieke fantasie.’
Deze ideeën sluiten naadloos aan bij die van Joost van den Toorn. Het is belangrijk dat kinderen op jonge leeftijd leren hun fantasie te prikkelen, zodat ze iets kunnen maken wat er nog niet is, herfststukjes, cactussen van Milo. Die fantasie laat ze niet concurreren met anderen, maar geeft ze eigenwaarde en maakt ze eigenwijs en flexibel. En een flexibele burger blaas je niet zo snel omver.
Lees hier het hele artikel in het boek.
Auteur en interviewer Peter Henk Steenhuis is parttime filosofie-redacteur bij Trouw en studeerde taal- en letterkunde aan de UvA. Hij schrijft - naast boeken - essays, columns, memoires en reportages. In 2013 publiceerde hij - samen met Hans Achterhuis - Tegendenken. In hetzelfde jaar verscheen Zin in werk, een bundeling van columns over de waarde van ons dagelijkse werk.
--
De Zaanse Agora op hetkind
Onderwijs moet voorbereiden op een wereld die er nog niet is. Hoe doe je dat? Trouw-journalist en auteur Peter Henk Steenhuis interviewde bekende Nederlanders, Zaankanters, leraren en leerlingen. Steenhuis neemt daarbij bildung en het zogenaamde "bildungsagoramodel" als uitgangspunt. De wereld verandert razendsnel, maar het aantal sferen waarin we ons bewegen, blijft door de eeuwen heen min of meer constant. Wellicht kunnen we in de acht sferen van het model – privé, privaat, publiek, politiek, religie, sport, kunst en filosofie – aanknopingspunten vinden voor toekomstgericht onderwijs.
Vanuit elke sfeer geven bekende Nederlanders en Zaankanters hun visie op bildung, onder wie schrijfster Judith Koelemeijer, cabaretier Freek de Jonge, beeldhouwer Joost van den Toorn, wielrenner Mike Terpstra, burgemeester Geke Faber, restaurateur Bart Nieuwenhuijs en de directeur van het Zaans Museum, Jan Hovers. Denker des Vaderlands Marli Huijer diept het begrip bildung verder uit. Via hetkind wordt een aantal verhalen in een wekelijkse serie gepubliceerd.
De samenstelling en redactie zijn verzorgd door Anneke Bax, Marja Bruinsma, Erno Eskens en Gerard van Stralen.
Klik hier om een exemplaar te bestellen
Reacties