Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

De wal keert het schip

12 april 2019

In de Staat van het Onderwijs, een jaarlijks rapport over de belangrijkste trends en ontwikkelingen in het onderwijsstelsel, brengt de onderwijsinspectie onder meer twee grote pijnpunten naar voren: het lerarentekort met alle gevolgen van dien, en een gebrek aan gedegen, praktijkgericht onderwijsonderzoek door enorme bezuinigingen op dit vlak . Hierdoor is niet duidelijk wat de diverse onderwijsvernieuwingen (kunnen) opleveren. Maar de wal keert nu het schip, ziet Rob Martens

De staat van het onderwijs die de onderwijsinspectie dit jaar heeft opgeleverd, lijkt in sommige opzichten op die van verleden jaar. In die zin dus niet veel nieuws. Weer treffen we in het fraai vormgegeven rapport vooral een pleidooi aan voor het eigen metier, namelijk, toetsen, meten, turven en onderling vergelijken als motor onder verbetering. Verleden jaar uitten velen daar hun twijfels over, en die gelden nu onverminderd.

Maar net als vorig jaar is het vrijwel volledig ontbreken van een relatie met het Nederlandse onderwijsonderzoek heel opvallend. De term onderwijsonderzoek komt in het stuk zelfs amper voor. Dat is niet zozeer een verwijt aan de inspectie, maar een gevolg van grote bezuinigingen op dat onderwijsonderzoek. Toch is er ook reden voor optimisme. De wal is het schip namelijk aan het keren.

Het rapport drukt namelijk flink op twee plekken waar het ook echt pijn doet. Het lijkt erop dat met onderwijs hetzelfde aan de hand is als met onderhoud van bruggen: het zijn zaken die ‘saai’ zijn. Het zijn lange termijn investeringen. Niet ‘sexy’. Een politicus zal liever een nieuwe brug openen, dan aan het einde van zijn bewindsperiode opnoemen dat hij braaf op de winkel heeft gepast en vooral bestaande bruggen goed onderhouden heeft.

Tot de wal het schip keert en we plotseling geschrokken constateren dat dit kortetermijn denken niet is vol te houden en bruggen, zoals vorig jaar bleek, daadwerkelijk op instorten staan. Bij ons onderwijs lijkt nu precies dat aan de hand, en het is terecht dat de inspectie dat in niet mis te verstane bewoordingen benoemt. De inspectie benoemt twee punten waar jarenlange bezuinigingen zich nu tegen ons keren:

-1- Op de eerste plaats is er jaren beknibbeld op het vak van de leraar. Ieder jaar is de werkdruk en de regeldruk opgevoerd, van po tot en met wo, en ondanks de vele waarschuwingen hiertegen, beschouwen velen het onderwijs niet meer als een aantrekkelijke werkplek. Dat kun je heel wat jaren volhouden. Tot het moment waarop daadwerkelijk scholen leerlingen naar huis moeten sturen wegens een acuut lerarentekort, of de onderwijssector massaal in opstand komt tegen de slechte beloning en opgelopen werkdruk. Een probleem dat, aldus de inspectie, extra veel voorkomt op ‘zwarte scholen’. Een terechte zorg, hoewel dat er niet toe zou mogen leiden dat er nog meer geld uit krimpgebieden wordt weggesluisd naar de grote steden met hun specifieke problematiek. Leeglopende krimpscholen zijn net zo maatschappelijk ontwrichtend als zwarte scholen, met hun problemen om de onderwijskwaliteit te handhaven.

De inspectie vat de gevolgen van de aanhoudende bezuinigingen op het leraarschap kernachtig samen: ‘Goed onderwijs vormt het fundament van onze samenleving. Bij een tekort aan leraren ontstaat er niet alleen druk op de kwaliteit van het onderwijs, maar ook op de samenleving als geheel. Waar de kwaliteit in het geding is, raakt dit de toekomst van onze jeugd. Vooral in het basisonderwijs is nu al sprake van een fors lerarentekort.’ En dus: ‘De inspectie houdt er rekening mee dat het lerarentekort op termijn terug te zien is in de beoordeling van de kwaliteit van scholen.’

Investeringen in lerarensalarissen zijn misschien minder sexy dan investeringen in warmtepompen of in bredere snelwegen, maar de effecten ervan zijn enorm.

-2- En dan het tweede punt, dat is de enorme bezuiniging die er geweest is op onderwijsonderzoek en de zogeheten onderwijsondersteuningsstructuur. Denk daarbij aan de landelijke pedagogische centra die in het verleden een belangrijke rol speelden bij het professioneel ondersteunen van onderwijsvernieuwing. Ze bestaan bijna niet meer. Het APS is failliet gegaan, KPC is inmiddels na haar faillissement nog maar een schim van wat het ooit was. Net zoals het wegbezuinigde Wetenschappelijk centrum voor lerarenonderzoek (LOOK), dat zich richtte op het bestrijden van het kwantitatieve en kwalitatieve lerarentekort. Dat bijvoorbeeld waarschuwde tegen een eenzijdig en niet gedragen lerarenregister. Als je door de ogenharen kijkt naar die ontwikkelingen, dan zie je duidelijk wat er aan de hand is: we betalen er nu de rekening voor. De inspectie verwoordt dit zo:

‘De afgelopen jaren zien we een toename in de concepten en profielen en ook in andere accenten die scholen leggen. Voor een groot deel gaat het om vernieuwing van bestaande scholen en opleidingen, soms om de oprichting van nieuwe scholen en opleidingen. Hierdoor kent het onderwijs in Nederland in vergelijking met andere landen veel vormen en varianten, met veel mogelijkheden voor leerlingen en studenten.’ Maar: ‘Tegelijkertijd zien we dat scholen veel experimenteren met extra aanbod en/of een andere aanpak. Alleen ontbreekt het vaak aan een goede en systematische evaluatie. Ook wordt de verscheidenheid van de doelen en een mogelijke uitruil tussen verschillende doelen onvoldoende in kaart gebracht. Hierdoor blijft de bijdrage van scholen aan kwaliteit in brede zin meestal verborgen en onduidelijk voor betrokkenen. ‘ En: ‘Verschillende opvattingen over de kwaliteit van het onderwijs zorgen er ook voor dat de innovatie van het onderwijsstelsel minder doelmatig verloopt. Het delen van kennis blijft hierdoor te beperkt. Wel is er een groot draagvlak voor een brede visie op onderwijskwaliteit. Toch is het voor veel scholen vaak zoeken naar wat dit concreet voor het onderwijs kan betekenen. Door de vele doelen en aanpakken worden succesvolle pogingen van onderwijsvernieuwingen slechts beperkt gedeeld. Dat komt omdat ze te contextgebonden zijn.’

Wat je hierin leest is dat de cruciale rol die goed, praktijkgericht onderwijsonderzoek had kunnen spelen nu node gemist wordt. Het publieke debat wordt daardoor nu - zoals zo vaak - overstemd door de hardst schreeuwenden. Tegenstanders van onderwijsvernieuwing winkelen wel heel selectief in de winkel van het onderwijsonderzoek en roepen eendimensionaal dat het enige dat werkt directe instructie is. De media die altijd graag onheilsprofeten aan het woord laten, bestendigen vooral het gekrakeel. Terwijl de werkelijkheid is dat er gewoon vrijwel geen onderwijsonderzoek meer plaatsvindt bij vernieuwende scholen. 

Dat kan echt veel beter. Goed onderwijsonderzoek dus, dat geworteld is in de praktijk en begrijpt dat de meeste vragen die in het onderwijs leven uiterst complex en contextgebonden zijn, en dus niet op platte kortetermijnantwoorden zitten te wachten. En waarin onderwijsvernieuwing niet bij voorbaat weggehoond wordt, maar een respectvolle samenwerking wordt opgezet, ook vanuit het idee dat onderwijs niet kan blijven zoals het vijftig jaar geleden was. Daarvoor is de wereld waar scholen hun leerlingen op voor moeten bereiden, te veel veranderend. Dat vraagt om doordachte diversiteit en experimenten. Het kan niet anders.

Gelukkig begint dat besef nu steeds duidelijker door te dringen. Want vorige week publiceerden alle sectororganisaties in ons onderwijs, dus van primair onderwijs (PO raad) tot en met universiteiten (VSNU) gezamenlijk een hoopgevend rapport, waarin ze stellen dat onderwijs niet meer de lerende organisatie is die het zou moeten zijn. ‘Lerend onderwijs voor een lerend Nederland’ heet dat stuk. Er moet een nieuwe infrastructuur komen, die ertoe leidt dat praktijkvragen op een wetenschappelijke manier worden aangepakt en er een lerende cultuur ontstaat, zo bepleit het stuk. Met termen als vraagsturing, vraagarticulatie en kennisdeling. De scholen en universiteiten zijn er dus klaar voor. Ze willen vernieuwen, maar dan wel op een professionele en verantwoorde manier. En dat betekent: ondersteund door zorgvuldig, praktijkgericht, wetenschappelijk onderwijsonderzoek.

Gedegen onderwijsonderzoek dus, dat een sterke en respectvolle verbinding heeft met de dagelijkse praktijk in de klas en met lerarenopleidingen. Dat kan niet gratis. Maar alleen zo wordt een positieve dialoog op gang gebracht over innovaties in het onderwijs en de lerarenopleidingen. Na dit inspectierapport en de hartenkreet van de sectororganisaties is duidelijk, wie er nu aan zet is: de politiek, die moet inzien dat haar kiezers investeringen in onderwijs heel belangrijk vinden.

Prof. dr. Rob Martens is sinds 1 januari 2018 wetenschappelijk directeur van het NIVOZ. Hij is tevens hoogleraar bij het Welten-instituut van de Open Universiteit.

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief