Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

'De tragiek van een groots pedagoog'

25 januari 2015

Martinus Langeveld was een van de invloedrijkste pedagogen van Nederland. Zijn ideeën vinden nu echter niet veel navolging meer. Jaap Bos schreef een biografie over hem. 'De tragiek van een groots pedagoog' is een artikel van de hand van Jan Marten Praamsma na het boek te hebben gelezen.

Martinus Langeveld kan met recht de grootste en invloedrijkste Nederlandse pedagoog van de 20e eeuw genoemd worden. Niet alleen in wetenschappelijke zin – waarbij zijn reputatie tot ver over de grens reikte – maar vooral ook in het stempel dat hij drukte op de opleiding van talloze leraren en onderwijzers.

Jarenlang was zijn Beknopte Theoretische Pedagogiek hét handboek voor de Nederlandse pedagogische opleidingen. Tot begin jaren negentig, twintig jaar na het emeritaat van de auteur, was aan de Universiteit Utrecht het boek nog steeds verplichte kost voor eerstejaars pedagogiekstudenten.

Zijn biograaf Jaap Bos beschrijft als een pakkend verteller het levensverhaal van Langeveld. Dan blijkt dat zijn succes niet op zich stond. Langeveld was product én prominent lid van de Utrechtse School, een kring van wetenschappers – pedagogen, psychologen, psychiaters, criminologen – die de mens van binnenuit wilden begrijpen. Ze stelden de vraag hoe de mens in zijn wereld staat en zijn wereld waarneemt. Tot de groep behoorden grote namen als Rümke, Van Lennep, Buytendijk, Linschoten, Baan en Van den Berg.

Bundel
In 1953 presenteerde de groep zich met de bundel Persoon en wereld, die ze openden met een citaat van hun primus inter pares Frederik Buytendijk: ‘Wij willen de mens uit zijn ‘wereld’ begrijpen, d.w.z. uit de zinvolle grondstructuur van dat geheel van situaties, gebeurtenissen, culturele waarden, waar hij zich tot richt, waarvan hij bewustzijn heeft, waarop zijn gedragingen, gedachten en gevoelens betrokken zijn – de wereld, waarin de mens bestaat (…)’

Martinus Langeveld werkte dit motto uit voor de pedagogiek. Wie het kind wil begrijpen, moet begrijpen hoe het kind zijn wereld ervaart en beleeft. Langeveld koppelde daarbij een vlotte pen – hij was een zeer productief schrijver – aan een scherp klinisch oog.

Op het Pedagogisch Instituut aan de Trans in Utrecht ging het gerucht dat Langeveld aan de manier waarop het kind de trap opliep kon zien met wat voor kind hij van doen had. Zijn hele werkzame leven bleef hij kinderen onderzoeken. Duizenden kinderen werden in de loop der jaren door hem en zijn naaste medewerkers getest.

Prestigieus
Toen Langeveld bekender werd was het in bepaalde kringen zelfs ‘prestigieus’ je kind door hem te laten onderzoeken. Wel was het zo dat hij op den duur een aantal medewerkers had die zich zijn typisch fenomenologisch taalgebruik zo hadden eigengemaakt, dat hij zelf de rapporten alleen nog hoefde te ondertekenen.

Langeveld ontwikkelde zo zijn eigen pedagogische filosofie en methode. In tegenstelling tot zijn leermeester – de oude Philip Kohnstamm – nam hij geen levensbeschouwelijke stelling in. Hij maakte levensbeschouwing zélf tot studieonderwerp van de pedagogiek, los van welke levensbeschouwing dat ook mocht zijn.

Zijn interesse betrof de Godsbeleving van het kind, niet de godsdienstige overtuiging van de volwassene. Dat was nieuw voor de pedagogiek van die tijd, die – net als het onderwijs – sterk verzuild was. De pedagogische methode was meer een kwestie van goed naar kinderen kijken dan van opvoeden vanuit een religieus vertrekpunt.

De ontwikkeling die Langeveld op dat punt doormaakte wordt mooi geïllustreerd in de achttien drukken die zijn Beknopte Theoretische Pedagogiek tussen 1945 en 1981 beleefde. De verwijzing naar Johannes 1 vers 12 op het voorblad verdween in de loop der jaren en een zinsnede als dat ‘de mens als mens-onder-mensen voor God staat’ verschoof naar ‘als mens-onder-mensen, als medemens van iedere naaste (…)’

Kracht
In zekere zin was het de kracht van Langeveld dat hij zo buiten en boven de pedagogische verzuiling stond, terwijl toch het soms religieus aandoend fenomenologisch taalgebruik door verschillende denominaties wel werd herkend. Tegelijk schetst Jaap Bos hoe Langeveld in feite zijn eigen zuil stichtte: de fenomenologische zuil van de Utrechtse School. Maar hij vertelt ook hoe Langeveld uiteindelijk met die ‘zuil’ ten onder ging.

De dominantie van de fenomenologie riep in de loop der jaren steeds meer verzet op en behoefte aan verandering. Er kwam kritiek, zowel van binnen als van buiten de eigen kring. De fenomenologie zou niet objectief en wetenschappelijk genoeg zijn.

Johannes Linschoten, Utrechter van het eerste uur, gooide met zijn uiterst kritische Idolen van de psycholoog al in de jaren ’60 de knuppel in het hoenderhok. Beoogde medestanders als Van Parreren en Span trokken openlijk de fenomenologische methode in twijfel, terwijl ook buitenstaanders als methodoloog Adriaan de Groot zaagden aan de poten van het gezag van Langeveld.

Langeveld zelf kon die oppositie goed weerstaan, maar zijn instituut was op de lange duur tegen de druk niet bestand. Twee jaar na zijn vertrek van de universiteit in 1972 ‘implodeerde’ de Langeveldse wereld. ‘Niet met een knal, maar met een zucht’, schrijft Jaap Bos. Zijn leerlingen zwermden uit en verdwenen ergens in de universitaire wereld, terwijl zijn fenomenologie snel overwoekerd raakte door een nieuwe pedagogiek als kwantitatieve gedragswetenschap.

Dat was juist de pedagogiek waar Langeveld zich zijn hele leven al tegen afzette en die hij de laatste jaren van zijn leven openlijk bestreed: de wetenschap van ‘meten is weten’, van de objectieve wetenschapper die op zoek is naar algemene statistische wetten in het menselijk gedrag en voorbijgaat aan de uniciteit van elk mens, van elk kind. De sociale wetenschap naar natuurwetenschappelijke snit.

Nieuw tijdvak
Dat na het vertrek van Langeveld een nieuw tijdvak zou aanbreken was wel te verwachten, maar dat hij zo radicaal vergeten zou worden, verbaast ook biograaf Bos, een verbazing die zijn boek van de eerste tot de laatste bladzijde in de greep houdt. Hij schrijft: ‘‘Fenomenologie’ werd een term die men ging uitspreken met een besmuikte glimlach, als bij een flauwe grap, en wanneer de naam van Langeveld viel was dat om aan te duiden: dat was toen, maar dat is nu niet meer.’

Was het de wet van de wetenschap, waar het ene paradigma door het andere wordt ingehaald? Of is het de dominante persoonlijkheid van Langeveld, waaraan zijn leerlingen zich wilden ontworstelen? Of is het instituut misschien ten onder gegaan aan het feit dat de leerlingen de persoonlijke eruditie en pedagogische intuitie van hun meester niet konden evenaren?

Biograaf Jaap Bos heeft geen antwoord. Wat overblijft, is de verbazing over het feit dat in het inmiddels naar hem genoemde Langeveldgebouw, waar de Utrechtse ‘Faculty of Social and Behavioral Sciences’ zetelt, van zijn pedagogiek werkelijk niets meer terug te vinden is. Alleen een kleine hommage bij de ingang in de vorm van een weergave van zijn beroemde artikel De verborgen plaats in het leven van het kind uit die bundel uit 1953 herinnert aan het werk van de naamgever van het gebouw.

De ‘pedagoog aan de hand van het kind’ zal men vergeefs zoeken. Wie uiteindelijk het boek met een zucht dichtslaat blijft zitten met de vraag of de pedagogiek – in de meest letterlijke zin – met het badwater ook het kind niet heeft weggegooid.

M.J. Langeveld, Pedagoog aan de hand van het kind. Jaap Bos. Boom Amsterdam 2011. 24,90 euro.

Jan Marten Praamsma is lerarenopleider en docent onderwijskunde en pedagogiek aan de Universiteit Utrecht. Dit artikel verscheen in 2012 op de website van Het Goede Leven.

 

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief