De stem van vader: wat ik hoorde in Freek de Jonges woorden
9 december 2015
‘Aandacht, adem voor de geest’. Onder die titel verzorgde cabaretier Freek de Jonge op 8 december de vijfde NIVOZ-lezing. Als Freek in een bijzin zegt 'een liefhebber van toeval en chaos’ te zijn, moet hetkind-redacteur Geert Bors gniffelen: achter de meesterverteller projecteert een screensaver onwillekeurig een betekenisvol woord. Het brengt Geert terug bij zijn tienerjaren, waarin Freek de Jonge een belangrijke invloed had: ‘Freeks stem was er in mijn vormende jaren. Het was goed om hem nu opnieuw te horen en misschien wel beter te verstaan.’
‘Ik ben een liefhebber van toeval en chaos’, verklaarde Freek de Jonge ergens in de eerste helft van zijn NIVOZ-lezing. Dat klinkt niet vreemd voor iemand die zijn formatieve jaren heeft doorgemaakt in het van existentialisme doordrenkte gedachtegoed van de jaren zestig. ‘Laten we hiervan uitgaan: het leven heeft geen zin’, zei hij iets later. ‘Wat we kunnen doen, is onze tijd van leven zo zinvol mogelijk doden.’ Camus en Sartre beweerden niet anders. Zelfde gedachte, hier net wat puntiger en vrolijker geponeerd.
Maar Freek deed die uitspraak niet om religie af te serveren, zoals de New Atheists, als Richard Dawkins en Daniel Dennett dat wel gedaan hebben. Freek de Jonge anno 2015 liet het badwater weglopen, maar redde het kind: ‘Religie is de verbinding met de onschuld, die we verloren hebben, maar niet kwijt zijn. God is dood, maar niet vergeten.’ Hij sprak over de rol van religie als iets dat ooit wist te binden. Dat ons vragen deed stellen naar onbaatzuchtigheid en de noodzaak van het maken van offers. Hij haalde Habermas’ streven aan, naar een nieuw principe dat die samenbindende taak kan ontwikkelen. De Jonges eigen, zoekende pleidooi vormde een bijdrage iets van dat samenbindende en tegelijk zelf-emanciperende te bewerkstelligen. En dat aan de hand van zijn persoonlijke Heilige Drie-eenheid: vertrouwen, discipline en concentratie.
Maar goed, toeval en chaos dus. Als die ergens vertegenwoordigd waren in Freeks presentatie, dan was het in zijn laptop, die er een geheel eigen leven op nahield en via de beamer af en toe op een screensaver sprong, die het publiek Engelse woordenboeklemma’s voorschotelde. In de spaarzame momenten dat mijn aandacht verslapte, merkte ik die woorden op: ‘zymurgy’, ‘coadjutor’… En ook: ‘patriarch’.
Tja, zo’n toeval is te mooi om niet betekenisvol te maken: ‘aartsvader, familiehoofd, grijsaard, kerkvoogd’ zijn een paar van de synoniemen die mijn computer me biedt. Freek bracht meer dan een hommage aan zijn vader, met het gedicht ‘De stem van vader’, waarin hij als ‘jongetje op zondagmiddag, dat alles hoort maar niets begrijpt’ luistert naar de Bijbelverhalen die zijn vader vanaf de kansel vertelt. Freek heeft zelf die rol met verve – op zijn geheel eigen wijze, in de sixties-traditie van geëngageerd cabaretier – op zich genomen. Zoals schooldirecteur Gérard Zeegers nadien opmerkte: ‘Nu was ik het jongetje dat naar de vader mocht luisteren.’
'Ik heb makkelijk praten'
Tegelijk is die haast natuurlijke, aangeboren ‘patriarchale positie’ ook wat Freek de Jonge niet voor iedereen even makkelijk verteerbaar maakt. Zoals een kerkgemeente de boodschap van haar voorganger traditioneel tot zich nam zonder in dialoog te treden, zo staat een cabaretier – als een hedendaagse pastoor of dominee – vaak in een soortgelijke dynamiek met zijn publiek. Als een zender, een zendeling. Freek betoonde zich daarvan zeer bewust: in een gedicht waarin hij – als kind uit 1944 – opsomt een fortuinlijk leven te leiden, zonder honger en dorst, zonder geldzorgen, zonder zich ooit te hebben hoeven verantwoorden naar een baas, met zijn huwelijk van 47 jaar, waarbij hij en zijn vrouw elkaar niet geknecht hebben maar elkaars bevrijders zijn, eindigt hij met de woorden: ‘Eén nadeel: ik heb makkelijk praten.’
Persoonlijk heb ik geen groot autoriteitsprobleem en zeker niet met Freek de Jonge. Dat komt omdat Freek één van de stemmen was, die mij in mijn puberjaren bijgestaan heeft. Met een opleving van sixtiesmuziek in de late jaren tachtig (denk: Tour of Duty, Het Stenen Tijdperk, de Levi’s-reclames), was daar ook opeens de dubbelelpee ‘Neerlands Hoop Express’ (1974) die ik aantrof in mijn vaders collectie. In de bibliotheek in ons dorp leende ik de uitgeschreven versies van Freeks solovoorstellingen als De Mars, De Komiek, De Mythe. Wat ik me daarvan herinner, zijn de bijna archetypische beelden die in de loop van zijn meanderende verhaal telkens terugkwamen. Beelden om in te wonen. Beelden waarin ik me mee wilde laten voeren. Beelden die overliepen van betekenis en waaraan je toch ook je eigen groeiende ervaring leek te kunnen toevoegen.
Ook in zijn NIVOZ-lezing bleek Freek sterk in dergelijke beelden. Het verhaal van hoe hij terechtkwam in een Vlissings nachtcafé van het ‘Vlaams Loodswezen’ en enige uren later – in zekere staat en met de loods-van-dienst uitgevallen – aan het roer van een enorm Panamees schip met radioactief afval komt te staan en met een pistool op het hoofd gedwongen wordt het schip naar de haven van Antwerpen te brengen was er zo een. Die buitenissige uitweiding was het begin van een antwoord op de vraag: ‘Mensen vragen me wel eens hoe het voelt om nu in het lezingencircuit te zitten.’ En eindigde met: ‘Daar sta ik aan dat roer. Ik ben een komiek. I am a comedian, roep ik nog. Ik weet niets van de praktijk en heb geen enkele theorie. Maar ik móet het doen. Nou, zo voel ik me op dit moment ook.’
Een fractie van een seconde, een zee van tijd
Aan het eind van zijn lezing draagt de metafoor van de amateurloods op het enorme schip ook de lading van een samenleving op drift. En van leiders die gaan denken dat ze het écht kunnen, als hun grote schip in de eerste minuten niet op de klippen gelopen blijkt – levensechte voorbeelden genoeg: in het onderwijs, het bankwezen, de sociale woningbouw, de zorg. Even wordt het verhaal grimmig en beangstigend: in alle ‘levenssferen’ uit filosoof René Gudes Agoramodel blijkt het mis. Er is corruptie, verval, afbraak in de School, de Tempel, de Sport én zelfs in de Kunsten: ‘Kunst is vaak l’art pour l’art, en anders l’art pour l’argent.’
Freek laat een stilte vallen. En dan komt nog zo'n krachtig beeld: een verhaal dat lijkt te beginnen in zijn persoonlijke levensgeschiedenis, maar dat allengs zo'n symbolisch karakter aanneemt, dat je gaat twijfelen waar uit-het-leven-geplukt realisme overgaat in metaforische waarheid.
Hij vertelt hoe hij in de tijd dat zijn solovoorstellingen hem tot grote roem brachten (een exposé over ‘het monster roem’ slikt hij in), hij gevraagd werd door een voetbaljournalist of hij niet eens mee wilde komen spelen met wat oud-professionals, die vaker samenkwamen voor een potje. Hij stemde erin toe. Het was een manier om te aarden, om weer te beginnen op nul, om niet de handige knul op het podium te zijn. Wat de voetballers speelden bleek geen wedstrijdje, maar een positiespel. Zes man aan de rand van een vierkant veldje en twee jagers in het midden, die de bal moesten afpakken.
Tien jaar duurde het, beweert Freek, voordat hij doorkreeg wat de voetballers bedoelden met ‘Tijd!’ en ‘Rust!’, wanneer hij werd aangespeeld. Het zijn vertrouwen, het gedisciplineerde doorzettingsvermogen en de concentratie van het ‘in het moment zijn’, die hem langzaam leerden wat de basisvoorwaarden voor het spel zijn: altijd twee afspeelmogelijkheden hebben én onmiddellijk weer aanspeelbaar zijn. In concentratie vond hij tijd en ruimte. Eenzelfde tijd en ruimte die een genie als Cruijff ook heeft: vertrouwen en discipline hebben bij hem gezorgd voor zo’n intense concentratie, dat luttele meters een heel veld worden en een fractie van een seconde een zee van tijd. Om te denken, te zien, te anticiperen, te handelen.
Ik dacht op dat moment: deze vorm van concentratie – geboren uit ervaring, uit vertrouwen, uit oefening en discipline – is óók de beschrijving van de route naar wat het NIVOZ ‘pedagogische tact’ noemt. Freeks stem was er in mijn vormende jaren. Het was goed om hem nu opnieuw te horen en misschien wel beter te verstaan.
Geert Bors
NIVOZ/hetkind
Reacties