Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Geert luistert naar Paul Verhaeghe: ‘Waardenvrij onderwijs bestaat niet. Kies dus zorgvuldig wat je wilt overbrengen’

22 september 2013

Veel mensen zien hun identiteit als een vaste, innerlijke kern. ‘Wie die wil ontginnen, kan te rade gaan bij een psycholoog. Of een waarzegger – het verschil is niet altijd even duidelijk’, grapt de Vlaamse auteur Paul Verhaeghe op de NIVOZ-Onderwijsavond in Driebergen, in september 2013. Geert Bors luisterde, schreef mee en vatte samen. 'In de spiegel van je ouders, je vrienden, je school, je land verwerf je een identiteit. Waardenvrij onderwijs bestaat dus niet. Kies dus zorgvuldig wat je als leraar en school wilt overbrengen.’

twitterverhaegheVoor hoogleraar psychologie Paul Verhaeghe is je ‘ik’ iets anders dan een vaste, innerlijke kern: in de spiegel van je ouders, je vrienden, je school, je land verwerf je een identiteit. Wat betekent het dan voor wie we zijn, dat onze tijd doordesemd is van een neoliberaal denken in winners en losers: ‘Niemand schrikt van zinnen als “Die twee hebben niet genoeg in hun relatie geïnvesteerd”. OfKennis is menselijk kapitaal?” We kunnen beginnen met op onze taal te letten!’

Het openingssalvo: ‘Rond 1900 verklaarde de Zweedse schrijfster Ellen Key dat “de eeuw van het kind” zou aanbreken,’ begint de Vlaamse hoogleraar psychologie Paul Verhaeghe: ‘Nu zou je kunnen zeggen dat we de eeuw van het gestoorde of gevaarlijke kind zijn ingegaan. We hebben het namelijk vooral over kinderen in termen van obesitas, leerstoornissen, gedragsproblemen.

‘Het is de algemene tendens in Vlaanderen, onder leraren maar ook bij psychologen,’ legt hij uit, ‘om dergelijke vermeende stoornissen te zien als aandoeningen, die neurobiologisch vastliggen en dus ook als ziektes te behandelen zijn: met medicijnen. Mijn stelling is: deze zogenaamde ziektes zijn het gevolg van onze hedendaagse identiteit, een identiteit die wij zelf gemaakt hebben. En de bijbehorende behandelingen zijn eigenlijk verborgen disciplineringen, die kinderen in een nauw keurslijf van “het normale” dwingen.’

Wat wij zijn gaan zien als normaal en hoe de grote maatschappelijke teneur onze persoonlijke identiteit in sterke mate bepaalt, daarover zal Verhaeghe het deze avond in Driebergen hebben. Dat zijn boek Identiteit (2012) in Nederland en Vlaanderen behoorlijk wat weerklank heeft gevonden, ligt aan zijn visie op onze hedendaagse identiteit en wat hij er verkeerd aan vindt – een analyse die ook politieke implicaties zou moeten hebben.

Maar om daarbij uit te komen, heeft hij een aanloop nodig: eerst en vooral moet duidelijk worden wat hij bedoelt met identiteit. Wat is het? Hoe ontstaat je identiteit? En hoeveel van je identiteit wordt door je omgeving bepaald?

Dit is Paul Verhaeghe’s betoog in twee bedrijven en twaalf scènes.

Deel 1: Onze intuïtieve opvattingen over wie we denken te zijn, kloppen niet

De meest existentiële vragen die wij onszelf stellen, klinken ongeveer als volgt: wie ben ik en waarom ben ik zo? ‘De intuïtieve opvattingen die we daarover hebben, zijn fundamenteel verkeerd,’ stelt Verhaeghe. ‘Ten eerste denkt iedereen: “ik ben ik, dat is altijd zo geweest en dat zal ongeveer zo blijven.” En ten tweede menen we dat onze identiteit diep van binnen zit, in onze ‘kern. En dan gaan we te rade bij waarzeggers of psychologen – het verschil is niet altijd even duidelijk – om tot die kern te komen,’ grijnst hij. ‘Mijn visie is: identiteit is veranderbaar en identiteit zit niet in een verborgen kern, maar komt vooral van buiten.’

Adoptie toont aan hoezeer de omgeving je identiteit bepaalt

‘Veel wetenschappelijk onderzoek gaat over alle factoren hetzelfde houden en eentje variabel maken, zodat je kunt zien wat de impact van die ene variabele is. Adoptie is eigenlijk zo’n experiment in het werkelijke leven.’

Neem een baby uit India of Centraal Afrika en laat hem bij Nederlandse ouders opgroeien, zegt Verhaeghe: dan verwerft dat kind een Nederlandse identiteit. ‘Wanneer adoptiekinderen rond hun achttiende of negentiende op reis gaan naar hun geboorteland om daar hun roots te vinden, loopt dat meestal op een debacle uit. Ze zijn namelijk compleet veranderd en hebben niets meer van de identiteit van daar.’ In de Verenigde Staten, was datzelfde kind Amerikaan geworden. ‘En denk nog eens een stap verder: stel dat u als baby geadopteerd was in een Islamitisch gezin in Soedan. Denk je dat je identiteit dan hetzelfde zou zijn?’

Identificatie: mirrorring, maar dan zonder mother bladig

Goed, het belang van de omgeving dus. Maar hoe ontstaat je identiteit dan? In twee processen die diametraal tegen elkaar inwerken, zegt Verhaeghe: identificatie en separatie. ‘Het Engels noemt dat eerste mirroring, maar ‘identificatie’ is een mooiere term, omdat het de Latijnse stam ‘idem’ in zich draagt, wat ‘gelijk’ betekent. We worden iemand door te gaan gelijken op wat ons voorgehouden wordt.’

De tweede beweging, separatie, is daarvan de natuurlijke pendant, stelt de hoogleraar: ‘Om enig moment moet je weer afstand nemen van die spiegeling, zelf iets willen doordrukken, waardoor je ook eigenheid ontwikkelt.’

Dat spiegelen begint al onmiddellijk na de geboorte: als een baby in zijn wieg begint te huilen, interpreteert de moeder dat meteen als een persoonlijk appèl. Een natte luier? Honger? Te koud, te warm? Ziek? Ze gaat het kind verzorgen en begint daarbij te vertellen wat ze denkt dat de baby ervaart. ‘Dat gebeurt op een heel geprononceerde, bijna karikaturale manier – in taal, in mimiek. Deze marking, deze expliciete duiding van wat het kind voelt, is van groot belang voor de ontwikkeling van de baby. De baby neemt het over: hij leert zichzelf kennen doordat hem wordt verteld wat hij voelt.’

foto De blik waarmee een moeder naar haar kind kijkt, is zich al beginnen te vormen vóór de geboorte, stelt Verhaeghe: ‘Op een foetus van zeven maanden die veel schopt, kan een moeder verschillend reageren. Ze kan zeggen: “Ach, lekker actief, net zijn opa. Hij zal het ver brengen.’” Maar ze kan ook denken: “Als hij nu al zo actief is, wat voor vervelende ADHD’er zal het dan straks wel niet worden?”. Precies hetzelfde gedrag kan door een andere interpretatie, een andere spiegeling, dus de basis voor een heel andere identiteitsontwikkeling geven.’

‘Mijn voorbeeld bevat meteen een klassieke fout,’ haast Paul Verhaeghe zich te zeggen: ‘Ik wil niet doen aan mother blaming.’

Een moeder heeft haar spiegelingen ook weer van anderen, betoogt hij, waardoor je al snel in een ruimer verhaal terecht komt – de context van je familie, met zijn helden en zijn familiegeheimen, die ook een sturende werking op je heeft. En daarbuiten: je dorp, je provincie, je land.

Verhaeghe vertelt een fraai voorbeeld van hoe het dorp waarin hij opgroeide, niet minder een spiegel was voor zijn identiteitsontwikkeling: ‘Ik was een jaar of acht of negen, toen ik op mijn fiets rondreed en staande gehouden werd door een mevrouw. Ze zei: “Een echte Verhaeghe doet zoiets niet.” Ik leerde twee lessen: er bestond zoiets als een ‘echte Verhaeghe’ en wat ik daar net deed, diskwalificeerde me als zodanig.’

Op alle groepsniveaus tref je weer nieuwe spiegels, gaat Verhaeghe verder: ‘Als ik een Waal tegenkom, ben ik een Vlaming. Als ik een Nederlander tref, ben ik een Belg. Als ik naar de Verenigde Staten ga, ben ik een Europeaan. In Azië word ik opeens gezien als een Westerling.’ Hoe groter de groep, hoe groter het identiteitsverhaal dat je voorgehouden wordt, analyseert hij: ‘Dat is meteen een krachtig argument tegen racisme. Wie je bent als lid van een groep , heeft niets te maken met genen of ‘ras’, maar simpelweg met de omgeving waar je opgroeit.’

Separatie en de twee belangrijke woorden die een peuter leert: ‘ik’ en ‘nee’

Als we spiegelingen zijn van elkaar, waarom lijken we dan toch niet precies op elkaar? Dat is door het tweede proces van identiteitsvorming, separatie. ‘Al snel ontstaat de behoefte iets unieks te ontwikkelen, waardoor we verschillen van de ander. Een peuter van twee maakt zich al snel twee heel belangrijke woorden eigen: ‘ik’ en ‘nee’. Het “eigen willetje” treedt naar voren. Dat wat vroeger in de psychologie de “trotsperiode” werd genoemd.’

De twee processen zijn vanaf het begin constant aanwezig, legt Verhaeghe uit. Ze verkeren in een relatief evenwicht, waarbij er soms meer nadruk op het ene en dan weer op het andere proces ligt. ‘Separatie biedt een mens keuzemogelijkheden. Het gaat erom te ontsnappen aan het determinisme van een al te extreme identificatie. Je leert kiezen, afstand nemen, te zoeken naar een eigen invulling met een eigen verantwoordelijkheid.’ Op de keper beschouwd, is separatie het weigeren van identificatie, meent hij: ‘Het is hoogst onbestaanbaar dat iemand iets heel nieuws uitvindt. Maar iedereen gaat op zoek naar andere invullingen, andere varianten.’

Identiteit is: hoe kijk je naar anderen en jezelf? Wat zijn je waarden?

Identiteit is dus niet die diep van binnen gelegen, onveranderlijke kern. De inhoud van je identiteit, zegt Verhaeghe, bestaat uit twee gekoppelde zaken: je blik op verhoudingen tot de mensen om je heen, en je normen en waarden. ‘We vertrekken allemaal bij ons eigen lichaam, in die verzorgsituatie en de eerste spiegelingen. Het eerste wat we dan leren zijn genderverhoudingen. Daar wisten we nog niks van. We worden verteld dat we iemand zijn in relatie tot het andere geslacht, waartoe we ons vanaf dan moeten gaan verhouden.’

Ten tweede is er de verhouding tot autoriteit – tot een andere van een oudere generatie, tot wie jij je als jongere moet verhouden. ‘En dat is een bijzondere verhouding, omdat we allemaal op een zeker moment van positie veranderen. De meerderheid van ons ervaart dat uitdrukkelijk als een identiteitsverandering,’ zegt Verhaeghe. Tot slot – als derde - is er nog onze verhouding tot onze peers: onze leeftijdsgenoten, vrienden, collega’s.

Samenvattend: het is jouw blik op man-vrouwverhoudingen, op autoriteit, op anderen gelijken.

foto2‘Stel je nog eens die adoptie naar Soedan voor,’ vervolgt Verhaeghe. ‘Denk je dat je ten opzichte van die drie zaken precies dezelfde verhouding verworven zou hebben daar dan op de plek waar je nu bent opgegroeid? Daar is zoveel denkwerk niet voor nodig. Deze relaties zijn door-en-door normatief beladen. En dat hoort ook zo. Het kan nooit neutraal zijn. Het heeft altijd een ethische dimensie.’

Tenslotte is er nog de belangrijkste verhouding: die tegenover onszelf: ‘Die kennen we allemaal. Van de badkamerspiegel waar je iedere dag in kijkt. Soms valt het mee wat je ziet, soms tegen. Maar vanaf het beginmoment van de dag begint de interne dialoog. We zijn voortdurend met onszelf in conversatie. Dat gesprek is altijd op de achtergrond aanwezig.’

En wat je over jezelf denkt, is weer een gevolg van al die vroege spiegelingen vanaf je kindertijd. Vond je moeder toen je schopte in de baarmoeder dat je ‘net grootvader was’ of juist een ‘ADHD’er’. Dan bepaalt dat mede hoe je naar jezelf kijkt. ‘Als je denkt aan uitdrukkingen als zelf-liefde, zelf-respect, zelf-vertrouwen, dan kun je aannemen dat waar ‘zelf’ staat ooit de ander stond – de ander die je respect, vertrouwen, liefde gaf. En wat jij hebt overgenomen.’

Ons DNA tekent de krijtlijnen, maar wij zijn niet ons brein

Zijn wij ons brein? Nee, zegt Verhaeghe ferm: ‘Het idee dat onze identiteit geheel genetisch ingevuld is, is wetenschappelijk larie. Het is een wisselwerking tussen nature en nurture, die beide richtingen op gaat: de omgeving kan zelfs hersenstructuren veranderen, weten we inmiddels.’

Voorbeeld? ‘Of je geslachtelijk een man of een vrouw bent, ligt voor 99,9% biologisch vast. Twijfelgevallen zijn uitzonderlijk. Maar je genderidentiteit – de gedrags- en identiteitsaspecten van je sekse – wordt door je omgeving bepaald. Voor taal geldt hetzelfde. Dát je de aanleg hebt een taal te leren, ligt vast. Maar er is geen gen dat bepaalt of je Frans of Chinees gaat spreken.’

‘In onze chromosomen ligt niks op het vlak van identiteit. Dat wil niet zeggen dat iedereen alles kan worden. De krijtlijnen van je identiteitsontwikkeling liggen vast. Kijk je naar de evolutionaire biologie, dan zie je per soort bepaalde gedragskenmerken systematisch terugkomen. Die liggen ‘ingebakken’ in de soort. Of pre-wired, zoals de Amerikanen dat noemen in het digitale tijdperk,’ zegt Verhaeghe, om er in een bijgedachte aan toe te voegen: ‘Misschien moeten ze nog even een nieuwe term verzinnen, nu we allemaal werken met wifi.’

Sociale dieren hebben het egoïstische én het solidaire in zich. De context bepaalt wat er bovenkomt

De mens behoort tot de sociale diersoorten, net als bijvoorbeeld honden, gaat Verhaeghe verder: ‘Een hond voelt zich alleen goed als deel van het gezin. Die kun je straffen door hem in de hoek te zetten, “hop, in uw kot!”. Een kat straf je daar niet mee.’

We voelen ons dus alleen goed in een groep, legt hij uit: ‘Als een sociaal dier systematisch alleen zit, is hij óf ziek óf verbannen. En vaak allebei.’

Welke vorm een groep aanneemt, dat is wat we ‘cultuur’ noemen. Bioloog Frans de Waal heeft uitgebreid onderzoek gedaan onder onze nauwste verwanten, de mensapen, en heeft geconstateerd dat er twee tegengestelde gedragsclusters voorkomen bij primaten: in de ene ligt het accent op delen, op samenwerking, op de groep, op solidariteit. En het andere cluster is gericht op autonomie, op nemen, op ‘ik’, op egoïsme.

Verhaeghe: ‘Het mooie van het onderzoek van De Waal is dat hij heeft aangetoond dat dezelfde groep apen kan transformeren van de ene cluster naar de andere. En dat die verandering afhankelijk is van manipulatie van de omgeving. Verander je de omstandigheden waarin ze leven, dan kun je dus een groep apen van agressief en egoïstisch naar solidair brengen. Of naar een evenwicht tussen die twee.’

Deel 2: Bij snelle maatschappelijke veranderingen, verandert onze identiteit ook.

Wie nog weet hoe het was, noemt dat ‘we zijn onze normen en waarden kwijt’

Daarmee komt Paul Verhaeghe bij het tweede deel van zijn betoog: bij onze huidige identiteit en hoe onze maatschappij de oorzaak is van de twijfel, de angst en de eenzaamheid die veel burgers ervaren. ‘In een maatschappij die twee honderd jaar min of meer hetzelfde is, zal de identiteit van de burgers ook gelijk blijven. Maar in een snellere tijd, gaat dat sneller: niet dat we het van dag tot dag beseffen, maar onze identiteit verandert mee met het veranderende grote narratief. Een andere maatschappij betekent: kijken in een andere spiegel. En die spiegel is uw buurman, de krant, uw tv.’

De volgende vraag is dan: wát verandert er, als we zeggen dat onze identiteit verandert? Dat betekent dat onze sociale verhoudingen veranderen: onze relatie tot man-vrouw, tot autoriteit, tot peers, tot onszelf. In een snelle tijd als de onze zijn die verhoudingen heel anders dan 20-30 jaar geleden. Bij sommigen roept dat de uitspraak op dat “we onze normen en waarden kwijt zijn”, maar dat kan volgens Verhaeghe niet: ‘Sociale verhoudingen hebben per definitie een morele component. Het betekent domweg dat we nieuwe normen en waarden hebben.’

foto3

Onze nieuwe identiteit: angstig in de meest welvarende periode ooit

‘Heb ik argumenten om te stellen dat er iets aan de hand is met onze huidige identiteit? Geluksonderzoekers vertellen ons dat we gelukkig zijn: de meerderheid geeft zichzelf immers een voldoende of een goed. Dus is er niks aan de hand,’ zegt Verhaeghe. Om te vervolgen dat dergelijk onderzoek wel hip is en goed in de markt ligt, maar meteen de prullenmand in mag: ‘Het stelt wetenschappelijk namelijk niks voor. Geluk is niet meetbaar, vragenlijsten zijn onbetrouwbaar in de psychologie en het geven van sociaal wenselijke antwoorden speelt een grote rol.’

Als identiteit zo samenhangt met de omgeving, kun je dan geen metingen uitvoeren naar de kwaliteit van die maatschappij als geheel? Daarvoor vond Verhaeghe het ei van Columbus bij twee Britse onderzoekers, Wilkinson en Pickett: longitudinale gegevens over de psychisch-sociale gezondheidsindicatoren in de landen van de EU. ‘Al jaren verzamelt de EU gegevens over zaken als het gebruik van psychofarmaca, zelfmoordcijfers, uitval op school, huiselijk geweld. De data zijn er gewoon. Je hoeft ze niet eens te gaan verzinnen of vervalsen; je kunt ze gewoon opvragen: officiële, volledige cijfers, van meerdere landen.’

Uit die gegevens blijkt dat die psychisch-sociale gezondheidsindicatoren in West-Europa een tendens naar het negatieve vertonen: ‘De laatste tien, vijftien jaar gaan we de negatieve kant op,’ zegt Verhaeghe, ‘en we leven nog altijd in een paradijs, hè? Op dit moment is dít de beste plaats om te wonen, te werken, te leven. Beter zelfs dan dertig jaar geleden.’

Hoe kunnen we dat begrijpen: die negatieve tendens naar angst en ongenoegen, in de meest welvarende periode van onze geschiedenis?

‘De wetenschap durft nauwelijks causaal te redeneren, maar ziet wel correlaties. Eén factor blijkt een sterk voorspellende waarde te hebben als het gaat om die negatieve teneur: de toename van inkomensongelijkheid. Een maatschappij die zijn middenklasse verliest, gaat snel de negatieve kant op.’

De maatschappij is neoliberaal en meritocratisch – een giftige cocktail

‘Als ik onze samenleving moet typeren, zou ik het een neoliberale meritocratie willen noemen. Het is vooral de combinatie van die twee die het erg maakt.’ Verhaeghe verduidelijkt eerst het begrip meritocratie: ‘In een meritocratisch model staat het idee centraal dat je wordt beloond naar de mate van je inspanning. Loon naar werken. Dat idee ligt al heel lang besloten in ons denken. Kijk bijvoorbeeld naar de parabel van de talenten in de bijbel.’

West-Europa heeft hierin een andere – gezondere – koers gevaren dan de Verenigde Staten, betoogt Verhaeghe, maar we zijn ons de laatste decennia wel erg gaan spiegelen aan Amerika. ‘In West-Europa werd het meritocratische model geïnstalleerd na het morele debacle van de Tweede Wereldoorlog. Het werd een onderwijsmeritocratie: niet langer hing het van je klasse af wat je toegang tot onderwijs was, maar we gingen uit van Mensenrechten: iedereen moest gelijke kansen krijgen. Hele groepen kinderen kregen de kans om te studeren en de sociale mobiliteit is enorm geweest. Zonder de minste twijfel heeft dat in grote mate onze identiteit bepaald.’

In de Verenigde Staten heerste intussen al langere tijd een heel ander model: de economische meritocratie: de bekende krantenjongen die doorbokst naar de top tot hij zelf krantenmagnaat is. ‘Dat is een heel ander beeld dan een arme jongen, die het schopt tot hoogleraar of politicus.’

De tweede term in Verhaeghes duiding, neoliberalisme, heeft volgens hem niks met liberalisme te maken. ‘In vele opzichten staat het er zelfs haaks op. Margaret Thatcher maakte haar beruchte uitspraak ‘There is no such thing as society, only individuals’ in de loop van haar premierschap steeds meer waar. Er vond een afbraak plaats van alles wat de Engelse gemeenschap als gemeenschap overeind hield.’

In het neoliberalisme telt alleen nog de waarde van de economie, zoals vervat in het toverwoord efficiency. ‘Met het meritocratische idee dat diegene die zich het meest inspant het meest beloond wordt, en de neoliberaal die zegt “de beste is degene die het meest efficiënt is”, ontstaat het idee dat degene die het meest opbrengt in onderlinge competitie, het meest beloond moet worden. En dat de ander gestraft moet worden, want zijn gedrag is abnormaal,’ analyseert Verhaeghe. ‘Beetje bij beetje sluipt het idee in de samenleving - en daarmee in onze identiteit - dat niet de mens “maakbaar” is, maar dat de mens “het moet maken”.’

Hoe waardevrij, emanciperend onderwijs neoliberaal kon worden

Het begon zo mooi: de ideeën om het onderwijs heel anders in te richten, op de puinhopen van vijf jaar oorlog op het Europese continent. ‘Onderwijs was gebruikt voor indoctrinatie, door de nazi’s, de communisten, de katholieken. Autoriteit werd verdacht en dus ontstond het idee om onderwijs waardevrij te maken.’

Een fraai idee dat pijnlijk evalueerde, stelt Verhaeghe: ‘Een waardevrij onderwijs zou vaardigheden en competenties moeten stimuleren, zodat kinderen zelf hun weg konden vinden in het leven. Die oorspronkelijke vaardigheden vergleden tot attitudes en later tot persoonlijkheidskenmerken. Want dat wat we nu “competenties” noemen, als openheid, communicatieve vaardigheden en flexibiliteit zijn persoonlijkheidskenmerken. Het onderwijs is neoliberale waarden gaan installeren.’

Je herkent dat neoliberalisme aan de dominantie die economisch jargon gekregen heeft in alle velden, van onderwijs tot zorg, zegt Verhaeghe. ‘De filosoof Michel Foucault laat zien dat je het dominante verhaal in een samenleving kunt ontdekken door aandacht te hebben voor de taal waarin wij spreken. Het onderwijs staat bol van de economische termen: ‘Kennis is menselijk kapitaal’, ‘Leren is een langetermijninvestering’, ‘Jongeren moeten zichzelf beschouwen als een bedrijf en moeten kennis en vaardigheden opdoen om hun marktwaarde te vergroten’.

Dergelijke economische newspeak doordesemt ons hele leven, betoogt Verhaeghe: ‘Voor hoeveel dingen wensen we elkaar geen “succes” toe? Wie staat er nog stil bij de frase: “Ze gaan scheiden. Ze hebben niet genoeg in hun relatie geïnvesteerd?”.’

Niemand staat erbij stil, betoogt Verhaeghe. ‘Maar ook onze kinderen moeten het van jongs af aan maken. Kleuters schepen we al op met “leerdoelen” – je knipvaardigheid als kleuter moet toch wel op peil zijn.’ Op het schoolplein heb jij degene die het maken, en zij die niet aan de norm voldoen, de losers. ‘Dat is dan meteen het meest dominante scheldwoord op Vlaamse schoolpleinen. Als je zo gelabeld wordt en daar ook nog in gaat geloven, sta je voor de rest van je leven op achterstand.’

Met die neoliberale identiteit in ons onderwijs, worden kinderen gerangschikt in termen van winnaars en verliezers. De door de economie geïnspireerde norm van wat normaal is, wordt smal. ‘Wat je krijgt, is een stortvloed aan stoornissen die kinderen opgeplakt krijgen: een ADHD’er is een kind dat niet oplet, een autist is een kind dat zichzelf niet kan verkopen. Dergelijke zogenaamde stoornissen zijn feitelijk omkeringen, afwijkingen van die nauwe, efficiency-norm.’

Zie in dat onderwijs niet waardevrij is en kies de juiste waarden

In de jaren zestig en zeventig hebben we drie fundamentele vergissingen begaan in het onderwijs, meent Verhaeghe. ‘Ten eerste was er het idee dat kinderen spontaan tot de juiste normen en waarden zouden komen. Dat klopt niet. Normen en waarden worden aangeleerd.’

Dan was er het idee dat je de school zo kunt organiseren dat het onderwijs waardevrij is. Dat is misschien wel de belangrijkste illusie van toen, betoogt hij: ‘Als je dertig uur per week met kinderen bent, kun je niet anders dan waarden doorgeven.’

Ten derde ontstond toen het idee dat “de autoriteit” de klas uit moest. ‘Nee, een autoriteit – klassiek beschouwd – is juist wat je ten volle nodig hebt om kinderen zich te laten vormen.’

Onderwijs is nooit neutraal. Onderwijs heeft een impact op identiteit, want in onze verhoudingen tot onszelf, tot gelijken, tot autoriteit en tot het andere geslacht zitten waarden. De uitdaging waar we voor staan, is het gesprek aan te gaan welke normen en waarden we via onderwijs willen overbrengen. Dat is de grote vraag die we ons moeten durven stellen.

Geert Bors (1973) studeerde biologie en Engels, werkt als redacteur, onder meer voor het NIVOZ.

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief