Schoolportret: 'Hun manier van spreken - zo secuur, zo attent. Soms ben ik het publiek van mijn klas.'
23 augustus 2019
In de Dordrechtse binnenstad ligt misschien wel het fraaiste schoolgebouw van Nederland – vaker het decor van historische speelfilms, al 106 jaar functionerend als school, maar wel met zijn tijd meegegaan. Op de moderne zolderverdieping van de Statenschool huist stamgroep De Bovenkrakers. En taal is zeg maar echt hun ding. Schrijvend aan vrije teksten. Toneelscripts uitwerkend. Filosoferend. Juf Wilma Vermeulen: “Hun manier van spreken – zo secuur, zo attent. Soms ben ik echt het publiek van mijn stamgroep.” Portret van een jenaplanschool met Freinet-invloeden.
Al over 10.00. Tijd voor een pauze. Even wat zuurstof, even naar buiten. De Dordrechtse middenbouwers van De Bovenkrakers lopen de gang door, bocht om, deur door en dan spiraalt er een lint van kinderen langs een steile metalen wenteltrap naar beneden. Bovenaan de trap sta je hoger dan de majestueuze kastanjeboom, die centraal op het speelplein staat. Het plein oogt compact, ingesloten als het is door statige, oude gebouwen. Vanaf hier kijk je op het dak van een zijkapel van de belendende kerk. Hoge boogvensters, een ferme steenconstructie. Bovenop dat dak: wel tien ballen.
“Soms”, peinst Quinten vanuit het niets, “zou ik willen dat je de zwaartekracht uit kon zetten.” Hij kijkt. Peilt zijn gast. Verduidelijkt dan: “Dan kon ik hier óver de trapleuning klimmen en zó oversteken en die ballen eraf halen.” Tussen waar wij staan en het kerkdakje gaapt een onoverbrugbare kloof, een meter of drie breed en het is nog zeker zes meter tot de tegels van het plein beneden. Geen val die je wil maken. Het idee van zo’n gewichtloze eerste stap in de leegte geeft een gevoel van vertigo. Mwah, overweegt Quinten opgetogen: híj ziet het wel zitten. Beneden gekomen verdwijnt hij tussen zijn uitwaaierende groepsgenoten.
Zet de zwaartekracht uit
Op het plein verdeelt stamgroepleider Wilma Vermeulen haar tijd tussen vragen van kinderen, een half oog op het voetbalspel en een uitleg over de school: “Iedereen vindt het meteen een fantastisch gebouw, wanneer je aan komt lopen aan de voorkant. Het is ook imponerend. Ciske de Rat en Kruimeltje zijn hier opgenomen: als je een statige oude school nodig hebt, is de Statenschool een perfecte locatie. Het gebouw is 106 jaar oud en is ook al die decennia een school geweest en gebleven.”
Het stadsbestuur van Dordrecht, zich bewust dat monumenten baat hebben bij een levenskrachtige, functionele bestemming, heeft haar aandacht en middelen gegeven voor een modernisering van de binnenkant. Zo was de enorme bovenverdieping nog niet zo lang geleden een stoffige, amper verlichte ruimte – zo eentje als waar Michael Ende zijn hoofdpersoon Bastiaan zich laat verstoppen om er Het oneindige verhaal te lezen. Inmiddels zijn er grote dakramen, fraaie half-open werk- en vergaderruimtes. En… huist Wilma’s middenbouwgroep De Bovenkrakers er. Trouwens, het is de hoogste tijd terug te gaan: er gaan nu andere stamgroepen pauze houden.
Weer terug naar boven zoekt Quinten de gast in de klas weer op. “Hoe stel je je het uitzetten van die zwaartekracht precies voor?”, vraag ik, “Zet je hem uit en dan meteen weer aan als de ballen van het dak zijn?” Ja, dat denkt hij wel. “En is het dan een heel plaatselijk zwaartekrachtveld dat je uitzet, of móet je dan de zwaartekracht van de hele planeet uitzetten?” Ginnegappend komt de jongen terug in het lokaal: het beeld dat kinderen in Australië of China naar het plafond van hun klaslokaal zweven iedere keer dat een Dordrechts jochie de zwaartekracht uitzet – en andersom – ja, dat staat hem wel aan.
Die neiging je gedachten de vrije loop te laten en de consequenties ervan te onderzoeken hoort bij de school, zullen Wilma en waarnemend directeur Karin Knaap aan het eind van deze woensdagochtend, met een koffie in het lege lokaal, verklaren. “Meer nog dan met het jenaplanprofiel, trekken wij ouders door onze nadruk op kinderfilosofie”, meent Karin. “Filosofie vraagt om goed lezen, goed redeneren, je zorgvuldig uitspreken. Daar zie je onze nadruk op taal heel duidelijk verweven met het hele onderwijs, met het samen spreken van Jenaplan, met het levende taalonderwijs uit de Freinettraditie”, vult Wilma aan. Karin: “Precies. Er zijn heel wat ouders – creatieve, eigenzinnige mensen uit de wereld van kunst, cultuur en ambacht – die erg vallen voor het autonoom leren denken voor hun kinderen. Ouders en kinderen die zoeken naar een vrijheid van handelen en denken.”
Alles is taal
10.30. Terug op de zolder is er een korte, efficiënte organisatiekring, waarin Wilma haar kinderen elk een ruimte in de school geeft om hun toneelstuk te oefenen. “Onthoud dat niet iedere stamgroep vrij aan het werken is, dus loop en werk rustig. En kom op tijd terug, want dan gaan we kijken naar een paar stukken die al heel ver af zijn. Daarna, om 11.15, is de spreekbeurt van Siem en die neemt een echte imker mee.” Alles is taal. Bij alles horen korte verwerkingen, kleine aanwijzingen naar zorgvuldiger spreken.
Wil je het taalonderwijs in de stamgroep goed zien, dan moet je meedoen, je onderdompelen – een hele schooldag, zo luidde impliciet de uitnodiging van Wilma aan Mensenkinderen. En dus begon de dag vanochtend met het voorlezen van de zelfgemaakte toneelscripts. Met de opgesomde lesdoelen ‘spelplezier, lef en het schrijven van een script en dat omzetten in een toneelstuk’, begon juf Wilma haar kinderen termen uit de woordenschatkist voor te leggen – toneelwoorden als ‘publiek’, ‘personage’, ‘scène’, ‘advertentie’ en ‘script’.
Weet je een woord niet, dan geef je de vraag gewoon aan een ander groepslid: Bryanna krijgt het woord ‘attribuut’. “Ehm… een zitplaats? Nee, ik ben het even helemaal kwijt. Ik geef ‘m door.” Max probeert het, zoekend naar een fraaie omschrijving: “Attributen… zijn spullen… die… gebruikt worden voor… films en theatervoorstellingen. Ja… Punt!”
Daarna worden de eerste scripts voorgelezen. Max begint, met zijn toneelmaten Guusje, Faas en Hayley – een doldwaas stuk over iemand die aanmonstert op een schip. Tips en tops volgen. “Het was supergrappig. Die zin: ‘Waarom, wanneer, wat ga je doen?’”, zegt een groepsgenoot. “Ja, dat was een krachtige zin, hè? Diegene wilde echt héél veel weten.” Iemand anders vond het voorlezen van het script, met al die vreemde stemmetjes, al heel erg toneelachtig klinken. En ook dat ‘chips’ gebruikt mocht worden als woord: “Dat is geen scheldwoord. Dat maakt het geschikt voor alle leeftijden”, klinkt het wijs. Bij de ‘tips’ wordt gezegd dat de scriptschrijvers wel heel vaak gewag maakten van een ‘schip dat heen en weer ging’, als ze wilden zeggen dat het stormachtig was op zee. Dat kan sprankelender, vindt de groep, en Wilma vraagt naar synoniemen. “De boot wankelt”, suggereert iemand. “…of: gaat op en neer”, zegt een tweede, “Het schip wordt van links naar rechts geslingerd”, meent een inlevende luisteraar.
Mijn tekst, mijn leesplezier
11.02. Na verdere oefening worden er in het klassentheatertje alvast een paar toneelstukken voor publiek opgevoerd. Een spel tussen drie generaties, bijvoorbeeld, waarbij opa zijn kleinkind een verhaal over ‘het vreemde wezen’ belooft, maar hij komt niet aan het vertellen toe. Toch lijkt de suggestie van een spookverhaal zich genesteld te hebben in het hoofd van de kleinzoon: ’s nachts droomt hij van een zombieachtige verschijning bij zijn bed. Het blijkt zijn opa, die een grap met hem uithaalt.
“Seth stond soms met zijn rug naar het publiek”, zegt een kritische toekijker. Wilma maakt er een mooie tip van: “Speel met en voor je publiek!” Bess, die op toneel zit, is complimenteus: “Ik vond het goed toneelspel. Toen Siem schrok, ging hij zo stotteren en hakkelen. Dat was heel echt.”
Het startpunt van veel van het (taal)onderwijs op de Statenschool is de vrije tekst, uit de Freinettraditie – de toneelscripts zijn er een voorbeeld van. “Een vrije tekst”, zo definieert stamgroepleider Wilma Vermeulen het aan het begin van de middag, “is een tekst waarin de schrijver bepaalt wat hij schrijft, hoe lang, waarover, waarom. Dat is zeker niet voor iedere leerkracht gesneden koek. De meesten hebben het nog nooit gezien, behalve als ze hier stage gelopen hebben.” Dat herkent schoolleider Karin ook, maar de vrije tekst biedt kinderen zo veel: “Ik zet helemaal in op leesplezier, en vrije teksten stimuleren dat leesplezier, want het verhaal is écht van hen. Hoe vrijer jij mag schrijven, hoe meer zin je krijgt in het lezen.”
Dat ‘vrij’ is overigens niet laissez-faire: voor wie niet aan het schrijven komt, zijn er interviewtechnieken waarbij de stamgroepleider of een ander kind vragen kan stellen om de auteur op weg te helpen: neem een favoriete plek in gedachten, wat zie je er, wat ruik je er, met wie ben je er, wat maak je er mee? Maar het is vooral na die eerste schrijfronde dat het werk meer dan een stelopdracht wordt. Een tekst die uitgekozen wordt, wordt door de hele stamgroep opgetild naar nieuwe hoogtes – vaak een prachtig proces, waarbij de auteur uiteindelijk kiest welke suggesties ter verbetering passen bij de intenties van de tekst: “In de vrije tekst-kring analyseren we de tekst. Dan gaan we samen intensief doornemen wat er staat, hoe je iets nog beter kunt zeggen. Maar je gaat het ook hebben over de tijd waarin het stuk geschreven is en of dat consequent zo is. En dan, als de tekst gedrukt of publicabel gemaakt moet worden in de digitale schoolkrant, komen interpunctie en taalbeschouwing aan de orde.”
Het is een bewuste keuze geweest om de vrije tekst zo centraal te zetten: “In het begin vonden we alles even belangrijk. Maar het is belangrijk dat je ergens start en vanaf daar je onderwijs opbouwt. We zijn in het verleden door de Jenaplanopleiders van het JAS en hetkan geschoold, om als team de pedagogiek en didactiek op één lijn te krijgen, en daarbij zijn we het meest bekend geraakt met de vrije tekst voor alle taalbeschouwing”, zegt Wilma. “Het detoneert nergens met Jenaplan.” Met het boekwerk Dat’s andere taal bij de hand, heeft de stamgroepleider alle richting en handvat die ze nodig heeft: “Ik heb wel collega’s gehad die teleurgesteld zijn als ze het openslaan, omdat het geen boek is waar in staat wat je precies moet doen. Het is eerder een ontwikkelingslijnenboek, waarin 23 leerlijnen staan uitgewerkt, die telkens alle taalvaardigheden aanraken.” Sterker nog, inmiddels kan Wilma spelen met de leerlijnen, en ook een essentie van de leerlijn ‘vergaderen’ koppelen aan een wo-onderwerp of aan een prangende pedagogische situatie, zoals ze hem als Jenaplanner herkent.
De imker en de stamgroep
11.20. Siem staat voor het bord. Met imker, die zijn witte pak, accessoires en verschillende honingraten meegenomen heeft. Siems oom, zo blijkt. Siem houdt een geestdriftige presentatie, met af en toe confronterend grote macrofotografie van bijvoorbeeld een bij die tijdens een steek zijn angel en gifzakje verliest. Oom imker houdt zich op de achtergrond, laat zijn neef het woord doen en vult soms aan.
Behalve imker is hij conciërge op een school, wat zijn makkelijke omgang met de groep verklaart. Maar dan, als het tijd is voor vragen en uiteindelijk de beoordeling van verschillende onderdelen van de spreekbeurt, merkt ook de imker dat hier iets bijzonders aan de gang is: Bryanna heeft de rol van klassenvoorzitter en geeft beurten. Het ene kind heeft gelet op inhoud, een tweede had als rol te kijken naar het gebruik van de tijd, weer een ander naar de kwaliteit van de powerpoint en een vierde heeft nauwkeurig opgelet hoe het vragenstellen en rondkijken ging. Siem en Oom imker scoren maximaal.
“Mooi was dat”, zegt Wilma later, die tijdens de hele vragenronde en spreekbeurtevaluatie niet heeft hoeven praten. “De vragen die ze stellen. De manier waarop ze die inleiden. De manier waarop ze doorgaan op antwoorden die al gegeven zijn – zo secuur, zo attent. Ik ben op zo’n moment echt het publiek van mijn stamgroep.”
Wilma hanteert het concept ‘Vraag het de kinderen’, maar heeft ook haar ‘kleine systeempjes’, zoals ze het zelf noemt: “Het gaat om dat stuk ‘leerling-gezel-meester’. Daarin wil ik dat voor de kinderen steeds meer eigenaarschap doorklinkt. Waar het kan en in de mate dat ze het kunnen dragen, laat ik kinderen werkelijk eigenaar zijn van de dingen die spelen. De cultuur van de stamgroep is: wat ik kan en weet, laat mij dat zelf doen. Geef me de kaders, maar vertel me niet hoe ik het moet doen. Als je zoveel autonomie geeft aan kinderen, gebeurt het ook dat ik er door de groep op aangesproken word, als ik dergelijke regels overtreed en te veel doe.”
Ook hier helpen de filosofielessen: “Jenaplan is een school waar je leert samenleven. Dat betekent met alle mensen samen. Je hebt het als groep te doen. Als dat hier lukt, lukt dat later in de samenleving ook.”
De cirkel rond
12.55. “Ik raakte zo geïnteresseerd in bijen als volk”, verklaarde de imker een uurtje geleden zijn fascinatie voor honingbijen en hun complexe manier van samenleven als groep. Tja, ik ook, zegt Wilma nu. “Daarom ben ik juf geworden. In dit soort onderwijs. De groep doet het samen.” “Een spreekbeurt over bijen sluit ook mooi aan bij je thema ‘Lentekriebels’ en voortplanting”, constateert schoolleider Karin. En dat is nog maar één van de cirkels die rond worden aan het slot: prachtig was het verhaal van de imker, die vertelde hoe veel bijen helemaal niet lang genoeg leven om te profiteren van de voorraden die ze aanleggen voor de winter. Dat doen ze voor de nieuwelingen in hun volk. Precies zoals de oudsten in een stamgroep zorgen dat de gezamenlijke cultuur wordt overgedragen van jaar tot jaar, zelfs als ze zelf allang uitgevlogen zijn naar bovenbouw of voortgezet onderwijs.
Reportage: Geert Bors
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit het augustusnummer van jenaplanmagazine Mensenkinderen.
Meer informatie:
www.statenschool.opod.nl
Jeroen Tans Werken met vrije teksten – het hele lokaal ademt eigen taal (levendleren.nl)
Reacties
Willemien van den Elzen
Ha Swillema,
Even de tijd genomen om je ‘werk’ te lezen.
In alles lees je de liefde voor je vak en voor de kinderen aan wie je sprankelend onderwijs biedt. Daar is over nagedacht en wordt er met hart en ziel gewerkt .
Fijn te weten dat er zo’n ‘juffen’ bestaan!