Kansenongelijkheid: de appel valt niet ver van de boom
3 mei 2018
Op woensdagmiddag/avond 18 april 2018 verzorgde Eddie Denessen, bijzonder hoogleraar Sociaal-culturele achtergronden en differentiatie in het onderwijs, een masterclass in lijn met het NIVOZ-jaarthema volwassenheid. Zijn masterclass 'Differentiatie, of wel hoe ga je verantwoord om met verschillen in de klas' sloot aan bij de verkenning van volwassenheid in het maatschappelijk perspectief. Femke Keeren nam deel aan de masterclass en reflecteert op Denessens boodschap: Kinderen met minder gunstige achtergronden hebben recht op meer aandacht in het onderwijs.
Ik heb er een nacht voor nodig gehad om de boodschap van Eddie Denessen daadwerkelijk tot mij door te laten dringen, om in te zien dat mijn gevoel voor rechtvaardigheid misschien helemaal niet zo rechtvaardig is. “Gelijke kansen vragen om een ongelijke behandeling”, dat laatste is iets dat regelrecht tegen mijn intuïtie indruist en toch, na de masterclass van Eddie Denessen, kan ik niet anders dan mijn perceptie van kansen(on)gelijkheid grondig herzien.
Kansenongelijkheid, oftewel de appel valt niet ver van de boom
Eddie Denessen waarschuwt meteen. De titel van zijn masterclass “Differentiatie, of wel hoe ga je verantwoord om met verschillen in de klas” heeft ons misschien op het verkeerde been gezet. Zijn verhaal gaat niet over differentiatie, maar over kansen, over de vraag hoe we in het onderwijs gelijke kansen kunnen bieden aan elk kind. Hij wil de masterclass aangrijpen om die vraag samen met de deelnemers te verkennen en begint met te peilen hoe kansenongelijkheid zich in onze onderwijspraktijk manifesteert.
Als hij zelf aan de beurt is om zijn betrokkenheid bij het onderwerp toe te lichten, vertelt hij over Reuver, een arbeidersdorpje tussen Nijmegen en Maastricht. Daar is hij opgegroeid. Hij toont een foto van een dakpannenfabriek en een slagerij, de werkplekken van zijn ouders. Zijn aandacht voor het kind met lager opgeleide ouders komt niet uit het niets.
Misschien is Denessen de uitzondering op de regel. Is hij de outlier in de grafieken die laten zien dat kinderen met laagopgeleide ouders onderwijs volgen dat onder hun cognitieve capaciteiten ligt (Inspectie van het Onderwijs, 2016). Waar het publiek geen eenduidig antwoord heeft op de vraag of het getoonde plaatje met de weegschaal dat ons onderwijssysteem representeert doorbuigt naar de poppetjes die op een ladder omhoogklimmen (meritocratie) of naar de appel die niet ver van de boom valt (reproductie van ongelijkheid), is Eddie stellig. Ons onderwijs voldoet niet aan het meritocratisch ideaal waarin schoolcarrière wordt bepaald door aanleg in combinatie met inzet. We hebben te maken met de appel. De schoolcarrière van kinderen wordt bepaald door andere kenmerken dan aanleg.
Niet of, maar hoe te differentiëren
Om dat te verklaren grijpt Denessen toch naar het onderwerp uit zijn titel: differentiatie. Differentiatie, gedefinieerd als “het doen ontstaan van verschillen op delen van ons onderwijssysteem ten aanzien van een of meerdere aspecten” (De Koning, 1973), zien we op verschillende niveaus. Op macroniveau bijvoorbeeld in verschillen tussen scholen, op mesoniveau op verschillen tussen klassen en op microniveau in de verschillen tussen leerlingen. Er wordt steeds meer gedifferentieerd in Nederland en daar is niets mis mee. Het is zelfs nodig om onderwijs betekenisvol te laten zijn voor alle leerlingen. Differentiëren wordt echter gevaarlijk als we ons niet bewust zijn van de effecten. Dan kan onze intentie wel eens sterk verschillen van de realisatie. Maar, wat willen we realiseren? Hier bevraagt Denessen ons normatief kader en kunnen we niet meer om het differentiatiedilemma, dat in de voorstelronde al naar voren kwam, heen. Ga je voor talentoptimalisatie en geef je elke leerling evenveel aandacht in de klas, of is het rechtvaardiger om leerlingen met minder gunstige achtergronden meer aandacht te geven om gelijke kansen te realiseren?
Voor mijn gevoel is het rechtvaardig om te divergeren, iedereen evenveel aandacht te geven. Denessen denkt daar duidelijk anders over: “Je kunt alleen divergeren als kinderen gelijke startposities hebben. Dat is praktisch nooit het geval.” Ik begrijp zijn punt, maar iets in mij sputtert tegen: Betekent dat dan dat je het kind dat zich verveelt maar aan zijn lot overlaat ten behoeve van de kansengelijkheid? Ik houd de vraag voor mezelf.
Risico’s van niveaudifferentiatie en de invloed van ouderlijk kapitaal
Als we denken dat convergeren het pasklare antwoord is op de kansenongelijkheid, hebben we het mis. Convergentie kan tot divergente uitkomsten leiden. Indeling in niveaugroepen kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat leerkrachten hun verwachtingen van de leerlingen in de laagste niveaugroepen naar beneden bijstellen en dat er een zogenaamde fixed mindset ontstaat. De docenten kunnen de kinderen (onbewust) als de “zwakken” zien en het kind gaat zich met dit stigmatiserend beeld identificeren. Denessen illustreert dat met een schrijnend voorbeeld. Als onderzoekers op een Engelse basisschool aan de 8- of 9-jarigen vragen wat de verschillend gekleurde (niveaugroep)tafels betekenen, krijgen ze als een van de antwoorden: “Blue means that you don’t have a clue” (Marks, 2013).
De onnauwkeurige omgang met differentiatie is niet de enige verklaring voor kansenongelijkheid. Denessen zal het niet voor de laatste keer benoemen: het financieel, sociaal en cultureel kapitaal van de ouders speelt ook een rol. Denessen focust vooral op de gevolgen van weinig kapitaal, maar ik vraag me af of het tegenovergestelde ook niet zijn keerzijde heeft. Hoogopgeleide ouders die torenhoge ambities van hun kinderen hebben en alle (financiële) middelen inzetten om hun kind als het daar niet aan kan voldoen toch op een zo hoog mogelijke schoolrichting te krijgen. De huiswerkindustrie speelt er gretig op in. Het staat in nauw contrast met de kinderen die weinig betrokken ouders hebben en waar juist hogere verwachtingen of een examentraining hen naar hun werkelijke niveau zou kunnen tillen. Al is de sterke nadruk op rendementsparameters, zoals examencijfers, ook een voorbeeld van de verantwoording en marktwerking in het onderwijs die volgens Denessen een deel van de kansenongelijkheid verklaart.
Wat werken aan gelijke kansen niet is
De genuanceerde uiteenzetting van Denessen heeft duidelijk iets losgemaakt in de zaal. Zo herkent een deelneemster bijvoorbeeld het aannemen van een fixed mindset en ziet ze wat ouderbetrokkenheid teweeg kan brengen. Ze beschrijft hoe ze een leerling eigenlijk had afgeschreven, geen toekomst in het onderwijs meer voor hem zag. Door de toewijding van de vader die dagelijks met zijn zoon oefende, kon het kind toch op school blijven en werden al haar verwachtingen overtroffen.
Wat kunnen we in het onderwijs doen om bijvoorbeeld de invloed van verwachtingen of ouderbetrokkenheid te reduceren? Denessen wil ons zelf een aanpak laten bedenken, maar niet voordat hij duidelijk heeft gemaakt wat werken aan gelijke kansen niet is: het is niet het optimaliseren van talenten, het maximale uit alle leerlingen halen, de leerling centraal stellen, een hoge citoscore van een klas of school realiseren, het realiseren van gelijke uitkomsten, het realiseren van een minimumniveau bij alle leerlingen of het wegwerken van achterstanden. Wat werken aan gelijke kansen wel is, is het verminderen van de relaties tussen de achtergrondkenmerken van leerlingen (opleidingsniveau en sociaal-economische status ouders, cultureel-etnische of religieuze achtergrond, gender) en hun leerprestaties. Aan de slag!
Tips voor docenten en een portie optimisme
Dat we zelf op zoek gaan naar een aanpak van de kansenongelijkheid wil niet zeggen dat Denessen zelf geen suggesties heeft. Vooral zijn tips voor docenten, “Denk niet te veel in niveaus, creëer flexibele mindsets, voorkom labels, neem niet te snel beslissingen op basis van toetsresultaten, laat je verrassen door de leerlingen en geef leerlingen een grote stem in didactische beslissingen”, worden gretig gefotografeerd. Ook de suggesties voor ouderbeleid, zoals de alertheid op de verschillen in ouderlijke macht en inspraak en het nadenken over de gevolgen van huiswerk, vinden weerklank. De vertaling naar de praktijk verlangt van ons een grote portie optimisme en geduld. Een optimisme dat Denessen heeft weten over te dragen. Op de afsluitende vraag wat wij zelf aan kansenongelijkheid gaan doen, is een veelgehoord antwoord: “Jouw verhaal morgen met mijn collega’s delen om bewustwording te creëren.”
En ik? Ik werd de volgende dag wakker met het beeld van Dagmar voor ogen. Een jongetje op mijn basisschool die een minder gunstige achtergrond had. Ik herinnerde me een spreekbeurtdag waarop kinderen flink hadden uitgepakt (natuurlijk met de hulp van hun ouders) met interessante onderwerpen, posters met opbouw van hun verhaal, foto’s, uit het hoofd geleerde teksten,…. Dagmar stond voor de klas en had dat allemaal niet. Zijn spreekbeurt ging over zijn hondje en bestond uit welgeteld één zin. Waar ik aanvankelijk wat weerstand voelde bij de boodschap van Denessen dat gelijke kansen om een ongelijke behandeling vragen, realiseerde ik me die ochtend na de masterclass dat meer uitdaging bieden aan kinderen die zich vervelen, en het schenken van meer aandacht aan kinderen met minder gunstige achtergronden, elkaar niet uitsluiten. Ik besefte dat kinderen die de schoolhulp thuis niet krijgen, die best meer mogen krijgen in de klas. De positieve discriminatie waar Denessen op aanstuurde, kwam me opeens helemaal niet meer zo onrechtvaardig voor, integendeel.
Meer lezen?
Denessen, E. J. P. G. (2017). Verantwoord omgaan met verschillen: sociale-culturele achtergronden en differentiatie in het onderwijs (oratie). Leiden: Universiteit Leiden.
Reacties