Wat is pedagogiek?
20 mei 2019
Op woensdag 15 mei was er een extra Onderwijsavond in Driebergen rondom de presentatie van het boek ‘Dat is pedagogiek’, een verzamelwerk van actuele kwesties en sleutelteksten uit de Westerse pedagogische traditie van de 20ste eeuw, onder eindredactie van de Leuvense hoogleraar Jan Masschelein. Met co-auteurs Wouter Pols en Carlijne Ceulemans (Universiteit Antwerpen), Simon Verwer (Hyperion Lyceum) en Masschelein zelf werd de verdieping gezocht. Dick van der Wateren was erbij en reflecteert verder op de vraag die Wouter Pols stelde: wat is pedagogiek?
‘Dat is Pedagogiek’ is een vreemde titel voor een boek over pedagogiek. Pedagogiek is een heleboel niet – al helemaal niet een wetenschap met precieze antwoorden op pedagogische vragen – en Wouter Pols vraagt zich in zijn inleiding tijdens de boekpresentatie dan ook af wat het wel is. ‘Is pedagogiek wel een wetenschap?’
De definitie van wetenschap: 'de systematisch verkregen, geordende en verifieerbare menselijke kennis, het daarmee verbonden proces van kennisverwerving als de gemeenschap waarin deze kennis wordt vergaard' (Wikipedia), roept meteen al een paar vragen op.
Is pedagogische kennis systematisch verkregen, geordend en verifieerbaar? Kunnen we processen van kennisverwerving aanwijzen, met andere woorden, wordt er actief pedagogisch onderzoek gedaan? Kunnen we spreken van een pedagogische gemeenschap die dat onderzoek uitvoert?
Die laatste twee vragen kunnen we voorzichtig met ja beantwoorden. Voorzichtig, omdat pedagogiek jaren in de verdrukking heeft gezeten tussen het geweld van ‘evidence-based’ en resultaatgericht onderwijs in een cultuur van meetbaarheid en afrekening op cijfers (Lees ‘Het Alternatief’ van René Kneyber en Jelmer Evers). Langzaam zien we weer een weg terug naar de centrale plaats die pedagogiek in het onderwijs en onderwijsonderzoek verdient. Het boek ‘Dat is Pedagogiek’ onder redactie van de Leuvense hoogleraar Jan Masschelein is een broodnodige versterking van deze ontwikkeling.
Over de eerste vraag, of pedagogische kennis ‘systematisch verkregen, geordend en verifieerbaar’ is, kun je heel verschillend denken, afhankelijk van je standpunt. Wanneer je meent dat wetenschappelijke vragen alleen te beantwoorden zijn met statistische methoden, heb je misschien weinig geduld met pedagogische vragen. Dat is de, nog steeds dominante, onderzoekscultuur in de leerpsychologie en onderwijskunde. In die cultuur bestaat het risico dat een groot deel van wat in opvoeding en onderwijs gebeurt onzichtbaar en daardoor onbegrepen blijft.
Een wetenschapper die daarentegen in staat is ook kwalitatief (narratief, fenomenologisch) onderzoek te doen, heeft een scala aan mogelijkheden om te beschrijven wat er gebeurt wanneer volwassenen zich bezighouden met de opvoeding van kinderen en jongeren. Het is heel goed mogelijk op een systematische en geordende manier verhalen uit de opvoedingspraktijk te verzamelen, te analyseren en daarmee te begrijpen. Een lange onderzoekstraditie in de culturele antropologie laat zien dat hiermee verifieerbare en dus wetenschappelijke resultaten bereikt kunnen worden. De talloze teksten in het rijke boek van Masschelein e.a. laten zien dat ook de pedagogiek zo’n lange onderzoekstraditie kent.
Dus: pedagogiek kunnen we zonder reserve als wetenschap beschouwen. Maar wat voor wetenschap is pedagogiek?
Reflectie
Gert Biesta noemt de pedagogiek in zijn oratie (Biesta, 2018) een ‘betrokken handelingswetenschap’ (vergelijkbaar met de medische en de rechtswetenschap): '[E]en vorm van wetenschapsbeoefening die niet uit is op verklaren en voorspellen, en ook niet op begrijpen, maar die het ondersteunen en verbeteren van menselijk handelen als insteek heeft.' Hij voegt daaraan toe:
In opvoeding en onderwijs hebben we immers niet te maken met causale relaties tussen interventies en effecten – de logica van biljartballen, om het maar even plastisch te zeggen – maar met relaties tussen het beoogd en bedoeld handelen van opvoeders en leraren enerzijds en de mogelijke gevolgen van dit handelen bij kinderen en jongeren anderzijds.
Een belangrijke reden hiervoor is dat kinderen en jongeren nu eenmaal geen biljartballen zijn waarvan het gedrag met wiskundige nauwkeurigheid valt te voorspellen, maar mensen met een eigen wil en, soms, onvoorspelbaar gedrag. Onderwijs en opvoeding zijn complexe processen, waarbij maar weinig echt meetbaar is. Dat geeft meteen de beperking aan van de empirische onderwijswetenschap. Interventies waarvan we de resultaten nauwkeurig kunnen voorspellen zijn in opvoeding en onderwijs niet altijd de meest interessante of zelfs relevante.
Dit onvoorspelbare van het pedagogische handelen vraagt van opvoeders en onderwijzers reflectie. Dat is de reden dat Wouter Pols dan ook liever spreekt van pedagogiek als reflectiewetenschap dan als toepassingswetenschap. Die ziet hij als een kaart die ons helpt onze richting te bepalen en na te denken over de weg die we willen bewandelen – met pedagogische tact die ikzelf graag formuleer als de vraag:
Wat heeft dit kind nu van mij nodig?
Daarvoor bestaan geen kant-en-klare recepten of routines waarop we kunnen terugvallen. Dus ook geen competenties, zoals we die tijdens onze opleiding hebben geleerd. Steeds weer vraagt de situatie ons te reflecteren, waarbij we theorieën gebruiken om achteraf na te denken of wat we gedaan hebben het juiste was.
‘Weten wat te doen wanneer je niet weet wat te doen’ is de titel van een boek van de Nederlands-Canadese pedagoog Max van Manen (van Manen, 2014). Die drukt heel mooi het pedagogische dilemma uit waarvoor we ieder moment van de dag als onderwijzers en opvoeders staan.
Geloof
Er is nog iets vreemds met pedagogiek. Onder een blog over de groei mindset-theorie van Carol Dweck https://onderzoekonderwijs.net/2019/05/05/groeimindset-toch-maar-wel/ schreef Wouter dit commentaar:
De grondlegger van de onderwijspedagogiek Johann Herbart noemde vormbaarheid (‘Bildsamkeit’) het grondbegrip van de pedagogiek. In feite is dit grondbegrip een regulatief idee. Als we opvoeden en onderwijzen gaan we [ervan] uit (‘geloven we’) dat kinderen zich kunnen vormen. Dat ‘zich kunnen vormen’ impliceert een ‘groei mindset’, bij de opvoeder of leraar allereerst, maar ook – als gevolg ervan – bij het kind en de jongere. Dat kunnen onderwijspsychologen onderzoeken en daar met elkaar discussies over voeren, maar wat de uitkomst van die discussie ook mag zijn de pedagogische praktijk impliceert vormbaarheid, dus een ‘groeimindset’. Ga je binnen opvoeding en onderwijs niet uit van vormbaarheid dan ben je aan het dresseren. En dat was precies wat Herbart meer dan 200 jaar geleden stelde. Een ongemakkelijke conclusie: opvoeding en onderwijs zijn in principe niet op wetenschap gebaseerd, maar op geloof. De wetenschap kan opvoeders en leraren wel informeren, maar kan in de praktijk nooit leidend zijn. Dat is het geloof van opvoeders en leraren in de vormbaarheid van kinderen en jongeren.
Een niet alleen ongemakkelijke maar ook riskante conclusie, die mensen met een eng-gedefinieerd begrip van wetenschap er makkelijk toe kan verleiden om alles wat met pedagogie te maken heeft als onwetenschappelijke ‘mythe’ of kwakzalverij af te doen. Daarmee zetten ze leraren, voor wie het geloof en het vertrouwen in de groeimogelijkheden van hun leerlingen de basis is van hun werk, in de kou. Leraren dienen dan ook dit geloof bij zichzelf te versterken en niet te bezwijken voor de schijnzekerheden van alleen maar meetbare interventies.
'Pedagogiek helpt daarbij', zegt Wouter Pols, 'omdat het leraren aanzet na te denken bij alles wat ze doen en om zich heen waarnemen. Anders worden ze uitvoerders, zonder nagedacht te hebben over vormbaarheidsprincipes. Pedagogiek helpt als pedagoog op te staan, zekerheden en routines van zich af te schudden.'
In deze tijd, waarin het onderwijs onder zware druk staat door het lerarentekort en gebrek aan financiële middelen, is het belangrijker dan ooit om als volwassen, autonome pedagogen op te staan en niet langer slaafs uit te voeren wat ons door autoriteiten, wie dan ook, wordt opgedragen.
Dick van der Wateren was tot voor kort docent op het Eerste Christelijk Lyceum in Haarlem. Hij heeft jarenlange ervaring als wetenschapper (geologisch onderzoek o.a. op Antarctica en in Afrika) en wetenschapsvoorlichter. Hij is betrokken bij tal van onderwijsvernieuwende praktijk- en gesprekskringen. Dick is ook opgeleid tot filosofisch practicus, en leidt op Amsterdam IJburg de filosofische praktijk "De Verwondering".
Bronnen:
Biesta, G. J. J. (2018). Tijd voor pedagogiek. Over de pedagogische paragraaf in onderwijs, opleiding en vorming. Oratie. Utrecht: Uitgeverij Net aan Zet.
Kneyber, R., & Evers, J. (Red.). (2013). Het Alternatief. Weg met de afrekencultuur in het onderwijs! Amsterdam: Boom.
Manen, M. van (2014). Weten wat te doen wanneer je niet weet wat te doen. Pedagogische sensitiviteit in de omgang met kinderen. Driebergen: NIVOZ.
Reacties