Paul Verhaeghe: Identiteit in tijden van eenzaamheid
28 september 2014
De ontwikkeling van de identiteit gebeurt voor een flink stuk op school en de leerkrachten spelen daarin een doorslaggevende rol, stel hoogleraar Paul Verhaeghe van de universiteit van Gent. Cultuur is daarbij dé bepalende factor, waarbij onderwijs slechts een onderdeel is van die cultuur en nooit omgekeerd. Onderstaand artikel is een weergave van zijn lezing: Identiteit in tijden van eenzaamheid: Alles megatop!Over de koppeling tussen onderwijs en identiteit enerzijds en onderwijs en cultuur anderzijds bestaat er vandaag de dag in toenemende mate een bepaalde consensus, ook bij de beleidsvoerders. Zoiets is alles behalve vrijblijvend en heeft heel duidelijke effecten op wat er in ons onderwijs gebeurt. Vandaar dat ik van wal steek met een explicitering van die opvattingen, ook al omdat ze te vaak impliciet gehanteerd worden.
Eerst en vooral over het verband tussen onderwijs en identiteit. De stilzwijgende aanname is
dat onderwijs niets te maken heeft met identiteitsontwikkeling bij jongeren, laat staan met
identiteitsproblemen. Dat is iets voor thuis, voor de ouders, dat die hun verantwoordelijkheid daarvoor opnemen en dit niet doorschuiven naar de school, zo luidt de boodschap.
De koppeling tussen onderwijs en cultuur wordt meestal in het kielzog daarvan verzopen. Kunst, dat is hoogstens een bijvak waar men best niet al teveel rekening mee houdt bij de inroostering, laat staan bij de deliberaties, hoogstens iets om de humane wetenschappen de illusie te geven dat ze ook nog meetellen.
Deze beide meningen gaan terug op eenzelfde onderliggende gedachte: de kerntaak van
modern onderwijs heeft niets te maken met de Humboldthiaanse Bildung, vorming van weleer, maar alles met het aanleren van vaardigheden waarmee we onze jongeren klaarstomen voor het competitieve beroepsleven binnen onze steeds sneller vooruithollende kenniseconomie.
Het woordje ‘kennis’ is daarbij zeer relatief – wie maalt er nu nog om kennis – het gaat toch vooral over de ‘competences’, de vaardigheden die immer flexibel toegepast moeten kunnen worden. Voor cultuur is er al helemaal geen plaats meer, dat brengt toch niks op.
Mijn stellingen staan daar lijnrecht tegenover. Identiteitsontwikkeling gebeurt voor een flink stuk op school en de leerkrachten spelen daarin een doorslaggevende rol. Cultuur in de ruime betekenis van het woord is daarbij dé bepalende factor, waarbij onderwijs slechts een onderdeel is van die cultuur en nooit omgekeerd, cultuur als een klein vakje in het ruimere gamma van onderwijs. Als wij vandaag de dag vanaf de kleuterklas tot en met de universiteit, de boodschap doorgeven dat enkel vaardigheden van belang zijn, dat het aanwenden daarvan binnen een maatschappelijke competitie gebeurt met winnaars en verliezers, en dat je winnen of verliezen uitsluitend aan jezelf te danken hebt, dan is dit zonder de minste twijfel een identiteitsbepalende boodschap.
Dit zijn stuk voor stuk kerninhouden van het nieuwe Verhaal, met hoofdletter, waarmee onze jeugd vandaag volwassen moet zien te worden. Die stellingen wil ik in de rest van mijn betoog uitwerken. Achtereenvolgens bespreek ik vier verschillende thema’s.
Ten eerste: wat is identiteit, in de betekenis van psychologische identiteit?
Ten tweede: welke rol speelt de Ander daarbij en wie of wat is die Ander eigenlijk?
Ten derde: wat zijn de huidige problemen op dat vlak van die identiteitsontwikkeling en de rol van de Ander?
Last but not least: wat is daarin de plaats van het onderwijs?
De algemene leidraad van mijn betoog wil ik ook vanaf het begin meegeven. De vraag is niet of onderwijs een effect heeft op de identiteitsontwikkeling – dat is simpelweg een feit. De vraag is of we dit bewust doen of niet, en in welke richting we die ontwikkeling willen sturen.
Wat is identiteit, in de psychologische betekenis van het woord? Meestal begrijpen we daaronder ons ik of onze persoonlijkheid, wie wij zijn, met bovendien een flink stuk dat verborgen blijft voor de buitenwereld. Vandaar ook uitdrukkingen zoals ‘het ware zelf’ of ‘authentieke ik’ versus ‘het valse zelf’.
Dit schept het beeld van een zowel unieke als intieme kern die we alleen blootgeven aan wie dicht bij ons staat. Veel mensen zullen het met deze romantische opvatting min of meer eens zijn, maar ik moet jullie teleurstellen. Onze psychologische identiteit komt volledig, maar dan ook volledig van de Ander.
Het wetenschappelijk bewijs daarvoor is zeer eenvoudig: adoptie. Neem een baby vanaf de geboorte weg van bij zijn ouders, weg vanuit zijn cultuur, laat het opgroeien in een andere culturele omgeving, met andere ouders, en het krijgt een volledig andere identiteit. Een Indiase baby die opgroeit bij Limburgse ouders zal een Limburgse identiteit ontwikkelen. Was dezelfde baby geadopteerd door Britse ouders, dan zou hij of zij een Britse identiteit aangemeten gekregen hebben. Wanneer die baby als volwassene zijn zogezegd oorspronkelijke roots probeert terug te vinden, dan is dat steevast een illusie: die zijn er simpelweg niet, en in zijn geboorteland is hij evenzeer een vreemde als een andere Limburger of Brit dat is. De vraag is dan hoe die identiteit tot stand komt en wat er nodig is om die op een normale manier uit te bouwen. Dit is een centraal hoofdstuk uit de ontwikkelingspsychologie waarop ik hier slechts kort kan ingaan.
Vanaf onze babytijd krijgen wij quasi constant boodschappen te horen die ons vertellen wat we voelen, waarom we dat voelen, hoe we daarmee wel of niet moeten omgaan. We horen dat we braaf zijn of stout, mooi of lelijk, even koppig als onze grootmoeder, enzovoort. Tezelfdertijd horen we boodschappen die ons vertellen hoe we met ons lichaam en met dat van een ander moeten omgaan: zit nu toch eens stil, ga nu toch eens buiten spelen, laat je broertje met rust, nee je mag geen piercing zetten, en nu al seks is veel te vroeg, enzovoort. Dit allemaal samen leidt tot een definiëring van wie we zijn, wie we zouden moeten zijn en wie we niet mogen zijn. In de klassieke terminologie: het ego, het ideaal ego en het superego.
In die ontwikkeling zijn er twee tegengestelde processen aan het werk, met name identificatie
versus separatie. In het eerste geval nemen wij de boodschappen van de ander over, zowel positieve als negatieve, zodat die deel gaan uitmaken van onze identiteit – dit is letterlijk het identiek worden aan, het samenvallen met wat er van de ander komt. Identiteit en identificatie hebben dezelfde woordstam, en dat zegt al genoeg. Daartegenover staat de separatie, het afstand nemen of zelfs het ronduit weigeren van die boodschappen, vaak genoeg in een context van verzet.
Een dergelijke afscheiding is even belangrijk voor onze identiteit, omdat we op die manier iemand worden door ons af te zetten tegen iets wat opgedrongen wordt en een keuze te maken voor een andere invulling. De wisselwerking tussen die twee processen bepaalt dan de uitbouw van wie we zijn.
De belangrijkste conclusie is dus de volgende: wij bouwen onze identiteit uit via de woorden,
ruimer, via de verhalen die de ander ons aanreikt. In die uitbouw worden er nog twee belangrijke zaken mee geconstrueerd. Meer bepaald: onze basisverhouding tegenover de ander en onmiddellijk daarbij aansluitend: ons normen en waardensysteem. Als we bijvoorbeeld voortdurend te horen krijgen dat seks vies is en dat vrouwen en vreemdelingen minderwaardige wezens zijn, dan zullen we ons daar ook naar gedragen.
Wij ontwikkelen onze identiteit ten volle via de spiegel die de ander ons voorhoudt. Dat
gebeurt natuurlijk niet zomaar, een dergelijke verhouding is enkel werkzaam als wij van de ander een erkenning krijgen, als de ander ons letterlijk en figuurlijk ziet staan. Het is geen toeval dat Hegel de basis van ons zelfbewustzijn in de blik van de ander legt. Het woord “respect” is daarbij zeer belangrijk: het betekent letterlijk telkens opnieuw zien en gezien worden, re - spicere. Een kind dat niet gezien wordt, dat alleen maar onverschilligheid ervaart, dat wordt een bodemloos kind, omdat er geen fundament is waarop het iets kan bouwen. Als het wèl gezien wordt binnen een zogenaamd dragende verhouding, dan pas kan het een identiteit ontwikkelen.
Anders gezegd: wij nemen niet zomaar woorden en beelden over, wij nemen enkel iets over op
grond van een bepaalde relatie die uiteindelijk neerkomt op een liefdesverhouding. Freud verwijst naar het verbindende effect daarvan: wij willen samenvallen met wie we liefhebben (‘Ik zou je kunnen opeten!’). In het omgekeerde geval zullen we niet alleen weigeren iets over te nemen, we zullen het zelfs actief afwijzen (‘Ik kots van jou!’). Later zal Lacan daar nog een substantieel gegeven aan toevoegen: dat de ouder bovendien een positie van autoriteit moet kunnen innemen, In mijn ervaring is het die combinatie tussen autoriteit en liefde die de werkzaamheid van een dragende verhouding en dus van de identiteitsuitbouw bepaalt.
Als je even nadenkt, dan is het niet zo moeilijk om hetzelfde te zien in elke onderwijssituatie. De mate waarin een jongere leert, hangt niet af van de aantrekkelijkheid van de leerstof, noch van de handigheid met powerpoint van de leerkracht. Wel van de mate waarin die leerkracht autoriteit weet te combineren met passie en wederzijds respect. Als die er zijn, dan wordt het aangebodene spelenderwijs overgenomen. Als die ontbreken, dan leert men niets.
Als besluit voor mijn eerste punt – wat is identiteit? – kan ik dus stellen dat wij geen
aangeboren identiteit hebben, dat wij iemand worden in een voortdurende interactie met de anderen, waarbij we bepaalde dingen overnemen en andere afwijzen. Als resultaat ontwikkelen we een identiteit die uit meerdere lagen bestaat en die bovendien nooit af is. In deze redenering zit er een zeer belangrijk gegeven: de inhoud van wat er doorgegeven wordt, staat nauwelijks vast. Het enige wat we op voorhand over die inhoud kunnen zeggen is dat het steeds betekenissen zijn die als het ware over ons lichaam gedrapeerd worden, zodat dit lichaam een persoon wordt die een bepaalde verhouding aanleert tegenover andere personen.
Dit brengt mij bij mijn tweede vraag: de inhoud van onze identiteit en dan vooral de rol van de Ander daarbij. In eerste instantie is dat natuurlijk de moeder, ruimer onze ouders, als eerste sprekende en corrigerende spiegel. De identiteit van een pasgeborene ligt besloten in de fantasieën en angsten van de moeder, die op grond daarvan voortdurend identiteitsbepalende boodschappen geeft, zelfs reeds voor de geboorte.
Vergelijk even de twee volgende reacties: een vrouw die zeven maand zwanger is en haar nog niet geboren baby vaak voelt schoppen, kan reageren met “’Het is nogal een fel kind, er zit temperament in, helemaal mijn grootvader, die zal het ver brengen!”. Ze kan ook reageren met “’Het is nu al een ambetante ADHD-er, hij laat mij nooit met rust, wat zal dat straks zijn”. Eens de baby geboren, zal zijn gedrag zonder twijfel in dezelfde richting benoemd worden, en meteen zijn identiteiten zelfwaardegevoel gaan bepalen.
Lees verder in Lezing_Paul_Verhaeghe
Deze lezing werd door Paul Verhaege in het voorjaar 2011 gegeven op de dag van de cultuureducatie in Gent en in Antwerpen, en op 30 september tijdens Kunstfactor Live! in Rotterdam voor de docenten kunsteducatie.
Een ruimere tekst rond de sociaal-economische veranderingen en het effect op identiteit kan men vinden op: Verhaeghe, P. (2011). De effecten van een neoliberale meritocratie op identiteit en interpersoonlijke verhoudingen. Downloadbaar.
Paul Verhaeghe is gewoon hoogleraar aan de universiteit Gent (faculteit psychologie). Hij publiceerde onder meer:
Liefde in tijden van eenzaamheid
Het einde van de psychotherapie
Reacties