Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Lectorale rede: 'Wij zij met ons brein onderweg: wat moet een kind leren, waarom dat, hoe en wanneer?

25 november 2012

Prof. Sieneke Goorhuis-Brouwer sprak onlangs een rede uit als lector Early Childhood aan Stenden Hogeschool in Noord Nederland. Haar titel: Opbrengstgerichte of pedagogisch-didactische aandacht voor het jonge kind. 'Het brein van het jonge kind is als een computer in wording. Pas als het kind de hardware heeft opgebouwd – vroeger heette dat schoolrijpheid –kan aan de installatie van de softwarepakketten worden begonnen, zoals lezen, rekenen, aardrijkskunde, geschiedenis … Kortom alle traditionele schoolvakken. Wanneer de software wordt geïnstalleerd voordat de hardware zich goed heeft kunnen vestigen,  loopt de computer voortdurend vast.' De volledige lectorale rede.

Het brein van het jonge kind is als een computer in wording. De hardware van die computer wordt tussen 0 en 6 jaar opgebouwd. De hardware bestaat uit het vermogen tot aandachtig kijken en luisteren. Verder wordt het spraakvermogen geactiveerd en wordt een geheugen opgebouwd. Bovendien bestaat de hardware uit motorische vaardigheden die het mogelijk maken om de complexe vaardigheden van sporten en schrijven te kunnen uitvoeren.

Pas als het kind de hardware heeft opgebouwd – vroeger heette dat schoolrijpheid –kan aan de installatie van de softwarepakketten worden begonnen, zoals lezen, rekenen, aardrijkskunde, geschiedenis …, kortom alle schoolvakken. Wanneer de software wordt geïnstalleerd voordat de hardware zich goed heeft kunnen vestigen,  loopt de computer voortdurend vast.

De belangstelling die er is voor de werking van onze hersenen is overweldigend. Boeken als ‘Wij zijn ons brein’ van Dick Swaab en ‘Het puberende brein’ van Eveline Crone gaan als warme  broodjes over de toonbank.

Pubers zijn dwars omdat hun prefrontale cortex nog niet is uitgerijpt. Ze kunnen er dus “niets”  aan doen. Bij mensen met dyslexie zien de hersenen er anders uit dan bij mensen die dat niet hebben. Ook niets aan te doen dus. Dit alles is maar een klein onderdeel van de kern van het onderzoek: het feit dat al in de baarmoeder vrijwel alles vast staat waarmee we, wat ons brein betreft, de rest van het leven mee te maken zullen krijgen. Maar is dat ook werkelijk zo?

Margriet Sitskoorn geeft in haar boek ‘Het maakbare brein’ een klein tegengeluid. Zij stelt dat onze hersenen zich voortdurend veranderen en zich kunnen aanpassen.
Onze hersenen zijn bij de geboorte zeker nog niet af. Natuurlijk zijn, op basis van genetische patronen, bepaalde eigenschappen wel al vastgelegd vóór de geboorte, zoals het feit dat er een jongen of een meisje wordt geboren. Vaak is ook al de seksuele geaardheid bepaald.

Maar voor veel andere zaken treedt nog een geleidelijke hersenontwikkeling op. Eerst ontwikkelen zich bijvoorbeeld de primaire sensorische gebieden: gebieden waarmee we kunnen kijken,  luisteren, voelen en proeven. Het ene kind leert beter kijken en luisteren dan het andere. Dat heeft vooral te maken met de ervaringen die het kind hiermee op kan doen. Ouders kunnen kinderen helpen bij het leren kijken en luisteren door kinderen attent te maken op dingen die je kan zien en horen: “kijk eens, een vingerhoedskruid, wat een mooie bloem hè?”. “Hoor, de merel, kijk  met de oranje snavel”.

Kinderen die goed hebben leren luisteren en kijken laten bij wetenschappelijk onderzoek grotere actieve hersengebieden zien dan kinderen die dat niet hebben geleerd. De hersenenstructuren zijn niet de oorzaak van het voldoende of onvoldoende kijken of luisteren, maar het gevolg van de training daarin. Zo gaat het ook met de ontwikkeling van de taalgebieden en de motorische gebieden.

Kinderen die voor hun 7e jaar tweetalig zijn opgevoed vertonen overlappende hersenactiviteit voor beide talen, terwijl dit niet opgaat voor kinderen die later tweetalig worden. Ook hier zien we dus dat de manier waarop de hersenen reageren het gevolg is van de oefening die is verkregen en niet de oorzaak.

Na de primaire sensorische gebieden, de taalgebieden en de motorische gebieden, ontwikkelen zich de associatiegebieden. Nu vindt integratie plaats van kijken, luisteren, taal, motoriek etc. en kan het kind leren lezen, rekenen, schrijven en zwemmen. Als laatste ontwikkelen zich de prefrontale gebieden die met motivatie, oordeelsvermogen en redeneren te maken hebben.

In de wisselwerking tussen hersenontwikkeling en stimulans vanuit de omgeving is het belangrijk dat er rekening wordt gehouden met de verschillende leergevoelige perioden in de hersenen. Het heeft geen zin om met scholing en training van bepaalde vaardigheden te beginnen (bijvoorbeeld lezen en schrijven) als het neurale systeem daar nog niet aan toe is. De niet gelijkmatige ontwikkeling van de hersenschors heeft dus directe consequenties voor opvoeding en scholing

Pedagogische implicaties
Hoe moet je nu weten wanneer wat te stimuleren? Dan blijkt toch weer de kennis van kinderpsychologie en pedagogiek belangrijk. Het kind laat in zijn bewegen, praten en spel zien
waar het aan toe is. Haast intuïtief weten ouders daar ook op te reageren. In de kinderopvang zou dit wat minder vanzelfsprekend gaan, aldus de mening van de politiek, maar ik waag dit te betwijfelen. De politiek is eerder geneigd tot overstimulatie, in die zin dat al gevraagd wordt om vaardigheden te trainen waar een kind nog niet aan toe is. Meer kennis van de vroegkinderlijke ontwikkeling zou politici sieren, tenminste wanneer ze zich willen uitspreken over opvoeding en scholing.
En hoe zit het dan bij lastige pubers? Accepteren we hun gedrag omdat “ze er niets aan kunnen doen”, of helpen we hen hun hersens verder te ontwikkelen door een sturende en
aanmoedigende omgang? Ook dyslexie is niet altijd een vast gegeven. Oefening kan kunst en hersenstructuren baren!

Wij zijn niet ons brein, wij zijn met ons brein onderweg. Hersenen, gedrag en buitenwereld beïnvloeden elkaar voortdurend. Tot op hoge leeftijd. De leidende vragen die gesteld moeten worden bij de pedagogische begeleiding van kinderen, ook rekening houdend met de breinontwikkeling, zijn:

wat moet een kind leren,
waarom moet een kind dat leren,
hoe moet een kind dat leren en
wanneer moet een kind dat leren?


Lees verder


Prof. dr. Sieneke Goorhuis-Brouwer is orthopedagoog en spraakpatholoog. Zij werkte 35 jaar in het UMCG (afdeling KNO/Communicatieve stoornissen bij kinderen) en verrichtte daar onderzoek naar de epidemiologie van spraak- en taalproblematiek, de effecten van een meertalige opvoeding, de diagnostische processen bij spraak- en taalproblematiek en de effecten van spraak- en taalproblemen op de sociaalemotionele ontwikkeling van het kind.

In 2003 kreeg zij een koninklijke onderscheiding (Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw) voor haar meer dan gewone inzet voor de belangen van kinderen met spraak- en taalstoornissen, waarbij de realisatie van multidisciplinaire diagnostiek een belangrijk speerpunt vormde. Integratie van verschillende beroepsgroepen en werkwijzen vanuit pedagogisch perspectief stonden daarbij centraal.

Haar werk is, mede door haar lobby binnen alle geledingen van de Gezondheidszorg, van grote invloed op de dagelijkse praktijkvoering in Nederland. Wekelijks onderzocht zij met haar team ongeveer 30 kinderen van wie men vermoedde dat zij een ontwikkelings-achterstand hadden. Vooral de laatste jaren neemt het aantal gezonde kinderen in de kliniek sterk toe, reden waarom zij zich bezig is gaan houden met de verschoolsing van het kinderleven. In 2005 organiseerde zij rond dit thema twee congressen: “Mogen peuters nog peuteren en kleuters nog kleuteren?”en “De Kleuterschool terug!”. Sinds 2006 schrijft zij ook columns over opvoeding in het Friesch Dagblad. Een aantal van deze columns is gebundeld in:
“Kleine pedagogiek voor grote mensen”, “Alles op zijn tijd” en “Spelenderwijs”, Uitgeverij SWP, Amsterdam.

Thans is Sieneke Goorhuis-Brouwer lector Early Childhood aan Stenden Hogeschool in Noord Nederland. Met Dr. Ineke Oenema-Mostert versterkt Stenden de Pabo-opleidingen in Leeuwarden, Emmen, Assen, Groningen en Meppel met wetenschappelijk onderwijs en onderzoek ten behoeve van de specifieke pedagogisch-didactische benadering van jonge kinderen (3-7 jaar).

 

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief