Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Jozef Kok: 'Leraar is de sleutel op weg naar duurzaam onderwijs'

21 januari 2011

 Jozef Kok twitterde erop los tijdens de conferentie In het onderwijs kan het wel. Hier gaat hij de 140 tekens ver voorbij in een prikkelende analyse van hoe ons onderwijs zo ingericht kan worden dat het de veerkracht heeft om bij de tijd te blijven. Onderwijs mag dan beginnen bij het kind, voor een duurzame kwaliteit ervan is de leraar de sleutel. Liefst een die overgekwalificeerd is, die een cultuurdrager durft te zijn, die autonoom – maar niet zelfreferent – werkt en wiens beroepseer het is te willen blijven leren. Dat vraagt om een andere schoolorganisatie en -cultuur, een andere pedagogische én politieke blik. "Maar ja," schrijft Kok, "Zou Marja van Bijsterveldt voldoende pedagoog zijn om dit te begrijpen?" Discussieer mee over Jozef Koks visie op duurzaam onderwijs.

Als je écht kwaliteit voor onze kinderen wilt waarborgen


Reflectie naar aanleiding van ‘In het onderwijs kan het wel!’ 2011

Als we ieder kind met al zijn talenten als uitgangspunt nemen voor het inrichten van onderwijs en opvoeding, dan zijn dat ook de eerste ontwerpparameters van goed onderwijs. Dat stond op de eerste conferentie #ihokhw in Rotterdam centraal. Op deze tweede conferentie in Vught is duidelijk geworden dat er een tweede set van parameters van belang is voor goed onderwijs. Die wordt gevormd door ‘de leraar’ en door ‘een toekomstgericht perspectief’. Al in de eerste inleiding van Luc Stevens bleek het belang van de persoon van de leraar en haar relatie met haar leerlingen. Ook in de lezing van hockeycoach Marc Lammers werd het belang van de persoon van de speler en haar persoonlijke ontwikkeling centraal gesteld: “Het proces heb je in de hand, het resultaat niet”. Daar heb je ook het meeste invloed op. In deze reflectie wil ik dat belang van ‘de leraar’ en van een ‘duurzame toekomstgerichte kwaliteit’ verder uitwerken en vertalen naar beleid. Dit mede geïnspireerd door de teleurstellende inleiding van Boris van der Ham die als politicus hier een kans voor open doel heeft gemist. Wat hij naliet, probeer ik goed te maken.

Duurzame kwaliteit


De discussie over de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs blijft te veel hangen in de vraag hoe het staat met de huidige, actuele kwaliteit. Na het jongste review van hoogleraar onderwijswetenschappen Jaap Scheerens van de Universiteit van Twente, denk ik dat we die discussie moeten afsluiten met de constatering dat het met die kwaliteit helemaal niet zo slecht gesteld is als sommigen (media, politici, maar ook ontevreden werkers in de sector) ons willen doen geloven. Maar ook als we het daarover eens zijn, is dat nog geen reden om achterover te gaan hangen. Want waar de discussie eigenlijk veel meer over zou moeten gaan is of het onderwijs over vijf of tien jaar nog steeds goed zal zijn. En dat is dan niet alleen een kwestie van vasthouden van wat we hebben, maar ook verbeteren en aanpassen aan nieuwe eisen die de afnemers van onderwijs (zowel de leerlingen/studenten als het beroepenveld) over vijf of tien jaar aan onderwijs stellen. Scheerens noemt al een paar verbeterpunten: meer aandacht voor excellentie en hogere cognitieve vaardigheden en meer mogelijkheden voor ‘opstroom’ in het voortgezet onderwijs. Een betere benutting van ICT (binnen en buiten het onderwijs) en van de recente uitkomsten van de neurowetenschappen kunnen we daar nog aan toevoegen. De discussie moet dus gaan over de toekomstige kwaliteit van het onderwijs: houden we het onderwijs nog wel bij de tijd?

De leraar als sleutel


Ook in de toekomst wordt de kwaliteit van het onderwijs bepaald door de kwaliteit van de onderwijsleerprocessen: het leren van leerlingen en het denken en handelen van leraren, die voor die leerling (met ieder eigen talenten en motieven) een uitdagende en inspirerende leeromgeving weet te scheppen. Als we de kwaliteit van het onderwijs duurzaam en toekomstbestendig willen maken, ligt de sleutel daarvoor bij de leraar. Dat is feitelijk de belangrijkste knop waaraan we kunnen draaien. Uit allerlei nationaal en internationaal onderzoek blijkt dat de kwaliteit van de leraar de factor is die er het meeste toe doet. Willen we onderwijs bij de tijd houden, dan moeten we iets met de (blijvende) kwaliteit van de leraar. Dat kan op twee manieren: a) zorgen dat er meer en hoger gekwalificeerde leraren het beroep in stromen en b) zorgen dat zittende leraren in een zodanige werkomgeving werken dat ze (willen) blijven leren. Bij de eerste oplossing hebben we het over (het niveau van) de opleiding van leraren en bij de tweede over de school als arbeidsorganisatie. Op beide zal ik verder ingaan.

Betere leraren


Wat de instroom van nieuwe leraren betreft moeten er ook weer twee dingen gebeuren. Als eerste moeten we er voor zorgen dat het algemene gemiddelde opleidingsniveau van leraren voor de verschillende sectoren van onderwijs omhoog gaat. Dat kan door zodanig hogere eisen te stellen dat (vanuit het huidige perspectief bezien) er overal meer ‘overgekwalificeerde’ leraren  in het onderwijs werken. Dus hbo’ers in de VVE, masters in het basisonderwijs en de eerste fase van het voortgezet onderwijs en gepromoveerden in tweede fase voortgezet onderwijs, mbo en hbo. Het tweede dat we kunnen doen is het niveau van die verschillende opleidingen borgen c.q. verhogen door het formuleren van een gemeenschappelijk kennisbasis, het centraal stellen van de leraar als cultuurdrager en het versterken van het beroepsgerichte karakter ervan via bijvoorbeeld (academische) opleidingsscholen. Dat is anders dan we nu doen: eerst (te) laag gekwalificeerde studenten aantrekken en die dan vervolgens bijspijkeren op taal en rekenen.

De school als leer- en werkplek


Wat de school als arbeidsorganisatie voor leraren in functie betreft, is het nodig dat a) leraren uit hun isolement worden gehaald en b) dat leraren blijven leren op de werkplek. Hoe hoog en goed opgeleid dan ook, er is geen enkele leraar die voor alle leerlingen en voor alle vakken (in het basisonderwijs) de beste leraar is. Tot nu toe doen we alsof dat wel het geval is, maar weet iedereen beter. Ook leraren verschillen in talenten en motivaties. We zullen af moeten van de illusie dat elke leraar overal even goed in is en aanwezige verschillen in talenten beter gaan benutten. Maar dan moeten we ook af van een schoolorganisatie waarin de arbeidsdeling in klassen en vakken (elke leraar een eigen groep of elke leraar één vak) plaatsvindt en moeten we toe naar onderwijs dat veel meer een teamaangelegenheid wordt. Niet elke leraar hoeft dan alle competenties te hebben, maar in elke school moeten alle competenties aanwezig en inzetbaar zijn. Als leraren dan meer gaan samenwerken en ieder een eigen toegevoegde waarde levert die past bij de eigen talenten, dan kunnen ze elkaar ook toetsen (horizontaal en collegiaal toezicht) en met en van elkaar leren. Het (expliciet) leren op de werkplek wordt daarmee een integraal onderdeel van het dagelijkse werk. Leraren werken vanuit een nieuwsgierige en onderzoekende houding: kan het morgen beter? Als leraren samen werken vanuit die erkende ongelijkheid, worden ze niet zelfreferent, blijven ze zelf leren en dan komt het met het leren van de leerling vanzelf goed.

Meer regelruimte


Maar met die school als arbeidsorganisatie is nog meer nodig wil het ook een plek zijn waar leraren van en met elkaar leren. Er is meer autonomie nodig. Niet alleen voor de individuele leraar, maar vooral ook voor het collectief van elkaar toetsende leraren die er werkzaam zijn. Er is regelruimte nodig voor de individuele professional, zodat die naar bevind van zaken in de frontlinie van het uitoefenen van haar beroep, besluiten kan nemen over de wijze waarop zij met deze leerlingen in deze situatie het beste kan handelen. Die regelruimte wordt alleen beperkt door de afspraken die er op schoolniveau zijn gemaakt (met name over de doelen en prestaties) en door de collegiale toetsing op basis van de standaarden die lokaal met elkaar zijn vastgesteld over de  wijze waarop die doelen worden bereikt. Bestuur en schoolleiding zijn stimulerend, faciliterend en dienend naar deze relatieve autonomie van de (samenwerkende) leraren.

Ander toezicht


Om er nu voor te zorgen dat het team/de school als collectief ook weer niet zelfreferent wordt, is er ook op dat niveau kwaliteitsbewaking nodig. Dat kan door versterking van de ‘horizontale’ verantwoording middels interscholaire visitatie, consultatie en toetsing. Daarmee kan de school autonomie ‘verdienen’. Dat heeft consequenties voor het (externe of verticale) inspectietoezicht. Dat wordt proportioneel en sluit aan bij de zelfevaluatie van de instelling. Als de school middels een eigen kwaliteitssysteem en via visitaties getoetst door andere scholen, zijn kwaliteitszorg op orde heeft, dan ziet de inspectie alleen nog maar toe op dat kwaliteitszorgsysteem en op de opbrengsten. De inspectie zou bij die scholen moeten werken met een alternatief beoordelingskader, dat werkt met standaarden van de tweede orde. Voorbeelden daarvan zouden kunnen zijn:



    • Individuele leraren en individuele teams/scholen mogen niet zelfreferent zijn (stellen zich toetsbaar en leerbaar op)

    • Elke school investeert aanwijsbaar (tijd; geld) in zijn toekomstige kwaliteit; bijvoorbeeld 5% van de omzet

    • In de school is op alle niveaus een systeem en cultuur van het geven en ontvangen van feedback: de basis van alle leren

    • Alle scholen moeten wat betreft hun opbrengsten voldoen aan een ondergrens; pas daarna is er (toenemende) autonomie

    • Er is zoveel mogelijk variëteit in het onderwijsaanbod (er is voor leerlingen en ouders wat te kiezen)




Naar duurzaam beter onderwijs


Terug naar de vraag: “Is het onderwijs nog wel bij de tijd?’ Die vraag heb ik hier opgevat als de vraag naar de toekomstige kwaliteit en dus naar het adaptief of volg-vermogen van ons onderwijssysteem. Is de manier waarop we tot nu toe ons onderwijs hebben ingericht (en dat tot nu relatief goed heeft gepresteerd) nog wel bestand tegen de nieuwe eisen die de gebruikers en de afnemers ervan in de komende jaren (gaan) stellen? Uit deze analyse mag blijken dat ik daar aarzelingen bij heb. Willen we ook in de toekomst ‘Beter Presteren’, zoals onze minister dat graag wil, dan is meer extern toezicht, minder regelruimte, hogere exameneisen, meer toetsing en terug naar de ‘basics’, een heilloze weg. Het zet aan tot calculerend gedrag, tot leren voor de toets, tot verschraling van het vormingsaanbod, tot minder arbeidssatisfactie en tot deprofessionalisering. We moeten daarentegen het leren (voor het leven) weer terug in het onderwijs zien te krijgen, de leraar erkennen als sleutelfiguur en (verdiend) vertrouwen in de leraar, de school en het onderwijs weer centraal stellen. ‘High trust’ en een interne ‘locus of control’ werkt beter dan ‘low trust’ en een externe ‘locus of control’. Dat kan elke pedagoog je vertellen. "Maar ja", hoor ik u denken. Inderdaad Marja – is Marja wel voldoende pedagoog om dit te beseffen?

Jozef J.M. Kok , 17 januari 2011 , Vught.

Jozef Kok studeerde schei- en natuurkunde en onderwijskunde aan de Radboud universiteit van Nijmegen en organisatiekunde en verandermanagement aan het SIOO. Hij was een groot aantal jaren adviseur en later directeur van KPC Groep, een landelijk onderwijsadviesbureau. Daarna was hij voorzitter van het Procesmanagement Primair Onderwijs dat in opdracht van het Ministerie van Onderwijs de regie voerde over alle landelijke innovaties in het basis- en speciaal onderwijs. In 2002 werd hij lector aan de pabo's van de Fontys Hogescholen met de leeropdracht Nieuwe vormen van leren en nieuwe leerarrangementen. Thans is hij voorzitter van de Adviesraad van het PO Platform Kwaliteit en Innovatie.

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief