Vader en zoon over volwassenheid: ‘Mijn zorgen om jouw voortgang hebben een afstand geschapen. Dat zie ik nu.’
4 oktober 2017
Met zijn zoon (22) en dochter (20) aan de start van hun volwassen leven, stelt natuurkundeleraar Baltus van Laatum zichzelf grote vragen: hoe kijken z’n kinderen aan tegen ‘volwassenheid’? Wat in hun opvoeding hielp hen en wat vertraagde juist hun gang naar volwassenheid? Je kunt erover mijmeren, maar Baltus besluit het hen zelf te vragen. Met zijn zoon spreekt hij als eerste. ‘Voor mijn bezorgdheden tijdens jouw pubertijd komt vertrouwen in de plaats.’Baltus blogt over het jaarthema 'Volwassenheid', in aanloop naar de tweede NIVOZ-Onderwijsavond op donderdag 5 oktober. De Rotterdamse stadssocioloog Iliass el Hadioui houdt dan een voordracht met als titel: "Gelijke kansen in ‘superdiverse’ klassen. Over de gevoelige vraag naar de volwassenheid van een schoolcultuur." Meer informatie tref je hier.
Ergens is volwassenheid een kwestie van afwachten: het komt met de jaren. Wettelijk ben je in de Nederlandse maatschappij ‘meerderjarig’ op je achttiende en krijg je de status van ‘onafhankelijkheid’ en daarmee de juridische verantwoordelijkheid voor je handelen, wanneer je 21 wordt.
Maar ja, wat zegt zo’n harde administratieve grens precies? Ik zie volwassenheid in relatie tot persoonlijke ontwikkeling. Persoonlijke ontwikkeling die vooral wordt gevormd door gebeurtenissen in je leven. Ik denk meteen aan concrete, singuliere voorvallen in mijn jeugd, maar ook aan gebeurtenissen die voor een ieder min of meer gelijk zijn zoals het afronden van een studie, eerste baan, uit huis gaan, eerste relatie, kinderen krijgen, overlijden ouder(s) en volwassen kinderen die het huis verlaten.
Grote levensvragen. Ik stuur ze naar mijn kinderen.
In die laatste fase zitten we nu. Mijn zoon (22) studeert en woont nu voor het tweede jaar op kamers. Mijn dochter (20) woont nog thuis en begint na twee tussenjaren in september met haar opleiding toegepaste psychologie. Met het jaarthema ‘volwassenheid’ in mijn achterhoofd krijg ik hun wording opeens scherp voor ogen. Met daarbij grote vragen: hoe kijken zij aan tegen volwassenheid? Hoe hebben zij de opvoeding van hun vader en moeder ervaren? Hoe heeft dit hen voorbereid op volwassenheid?
Ik besluit het hen zelf te vragen. Nog voordat ik met ze in gesprek ga, bedenk ik hoe ik in hen twee jonge mensen die tevreden zijn en soms zelf meer dan tevreden met het leven dat ze leven. Twee mensen die steeds meer in staat zijn onafhankelijk van hun ouders hun leven vorm te geven. Voor mijn bezorgdheden en ‘het niet weten’ die er waren tijdens de pubertijd komt vertrouwen in de plaats. Waarom maakte ik me toch zo’n zorgen? Had ik niet ook al tijdens de pubertijd veel meer vertrouwen moeten hebben? Ik stuur ze voorafgaande aan ons gesprek de volgende vier vragen toe:
- Waar denken jullie aan bij volwassenheid?
- In welke mate zien jullie jezelf als volwassen?
- In welke mate heeft opvoeding die je moeder en ik jullie hebben gegeven bijgedragen aan jullie volwassenheid?
- In welke mate heeft het jullie ontwikkeling tot volwassenheid juist vertraagd?
Die keer dat er ingebroken werd…
Mijn zoon spreek ik als eerste. Als we om tafel zitten, steekt hij meteen van wal: ‘Ik zie mezelf niet altijd als volwassen. Ik weet bijvoorbeeld dat ik me niet altijd even “volwassen” gedraag. Vooral als ik soms niet voldoende tijd aan mijn studie besteedt.’ Een ander voorbeeld dat hij noemt, staat ons beiden nog helder voor de geest: die keer dat ingebroken is in zijn studentenhuis, omdat hij de deur had laten openstaan. ‘Dat zijn van die keren dat ik er niet helemaal bij ben.’
Ook hij ziet dat volwassenheid met de jaren komt. Hij ervaart dat hij in zijn jeugd veel ruimte kreeg om zijn leven zelf in te richten. Zelf te kunnen bepalen naar welke middelbare school hij ging en welk schoolniveau te doorlopen. Ruimte ook om laat thuis te komen. ‘Waar ik ook aan denk, is dat jullie me stimuleerden om in het restaurant te gaan werken.’
Inderdaad, op z’n zestiende ging hij werken bij het restaurant waar zijn oom toen kok was. Daarvoor was zijn bijbaan als krantenbezorger van het buurtkrantje niet zo’n succes. Kranten werden door de distributeur wekelijks voor onze deur gelegd maar na verloop van tijd werden ze niet meer bezorgd. Niet de distribiteur had daar moeite mee, maar vooral wij. Wanneer we onze zoon daarop aanspraken verplaatste de kranten zich naar zijn kamer die op een gegeven moment vol lag. Wij verwachtten dat werken in een restaurant hem enige discipline en structuur zou leren die wij blijkbaar niet konden bieden. Wat we gedaan hebben is hem de consequenties van zijn gedrag (puberale kattenkwaad) laten ervaren waardoor hij ging voelen dat zijn gedrag niet zonder gevolgen was. We waren er voor hem maar gingen zijn gedrag niet vergoelijken of straffen.
Had ik dat anders moeten doen?
Wanneer ik samen met mijn zoon terugblik op zijn jeugd dan noemen we allebei de activiteiten die we samen onafhankelijk van zijn zus en moeder ondernamen. De voetbal: tussen zijn zesde en twaalfde jaar waren we samen actief op zijn voetbalclub. Hij als speler en ik als trainer-coach van zijn elftal. Later ondernamen we samen fietsvakanties door Nederland en Frankrijk. Dat waren tijden waar we met plezier op terug kijken en die ons dichter bij elkaar hebben gebracht.
Waar we nu allebei met minder plezier op terug kijken is de manier waarop ik omging met zijn schoolwerk. ‘Mijn interesse was vooral gericht op jouw voortgang, besef ik nu’, zeg ik: ‘Wanneer het over jouw schoolwerk ging, werd ik vooral gedreven vanuit mijn niet weten of jij je vwo wel zou halen. Je had ervoor gekozen, maar we zagen je vaak tamelijk geringe inspanning. Had ik dat anders moeten doen?’ Hij lacht. ‘Je had meer geïnteresseerd kunnen zijn in mij en wat er in mij omging.’
Nu realiseer ik mij dat hij gelijk heeft: waarom had ik die zorgen? En: had mijn zoon wellicht die bekommernissen zelf niet ook al wel voldoende? Achteraf waren mijn zorgen onterecht en verwijderde het ons in een bepaalde mate van elkaar. Had anders handelen hem kunnen bewegen tot ander gedrag? ‘Ik denk van niet’, zegt mijn wijze zoon nuchter, ‘maar het had ons wel dichter bij elkaar gebracht en uiteindelijk heb ik toch mijn diploma gehaald met de mate waarin ik me inspande.’
Respect, bemoediging, vertrouwen
Tijdens het gesprek komen we tot de conclusie dat die zorg bij mij toch nog steeds aanwezig is. Wanneer hij vertelt dat hij volgende week een bedrijfsuitje heeft en dus enkele dagen niet beschikbaar is voor zijn studie vraag ik hem hoe hij dat gaat doen met zijn studie en vraag ik hem of hij zich dat kan veroorloven. Met een kleine schok bemerk ik, dat ik deze vraag niet had moeten stellen, maar in plaats daarvan had ik kunnen vragen: waar ga je naar toe met het uitje en wie gaan ermee? En eventueel en passant: waar gaat je eerste blok over? Respecteer zijn keuze en vooral bemoedig hem door mee te gaan met dat wat hij leuk vindt om te bestuderen.
Nu we gesproken hebben, nu ik schrijf, merk ik dat het ons dichter bij elkaar brengt. Ik laat mijn zoon het artikel lezen en vraag hem om commentaar. Het voelt goed op ‘send’ te drukken. Hij voelt nabij. Misschien is dat wel het meest waardevolle, omdat ik me daarbij nogmaals realiseer dat er een afstand tussen ons was ontstaan.
Baltus van Laatum
Baltus van Laatum is docent natuurkunde op Openschoolgemeenschap Bijlmer in Amsterdam Zuid-Oost, en blogt voor het Bloggerscollectief.
Reacties