'Spellingsfouten, slordigheden en een oude meester op de rug'
30 december 2013
De kinderen van groep 6/7 van De Bonckert wordt een spellingstoets afgenomen. De lerares ziet dat er veel fouten zijn gemaakt, maar dan begint het echte werk pas. De slordigheidsfouten worden door de leerlingen zelf onderscheiden van de spellingsfouten. En iedereen weet het verschil. Een blog van Ellen Emonds: 'Een toets met een oude meester op de rug'.
Tweejaarlijks nemen wij op school het Cito-leerlingvolgsysteem af bij onze leerlingen, dus ook dit keer bij mijn groep 6/7. Het onderdeel spelling bestaat uit twee delen: een dictee en een werkboekje.
Als eerste nam ik het dictee af. Nieuwsgierig keek ik het na en was direct teleurgesteld: het was slecht gemaakt. Een grote groep leerlingen die ik ken als goede spellers, had veel fouten gemaakt. Onnodige fouten ook, slordigheid. Met deze scores zou het niet uitmaken wat ze zouden doen met het werkboekje, de definitieve uitslag zou sowieso onder hun niveau zijn.
Ik pakte hun taalschriften en dictees van de weken ervoor erbij om te controleren of mijn beeld van hen wel realistisch was. Daar lieten ze inderdaad iets anders zien, de spellingsregels werden ook toegepast in hun vrije werk. Ik besloot de dictees terug te geven aan de leerlingen. Ik had de foutgespelde woorden aangestreept, zonder de fout te verbeteren. Ik gaf ze de opdracht om hun fouten te markeren met twee kleuren: een kleur voor slordigheidsfouten, waarvan ze dus eigenlijk wel weten hoe je ze goed spelt én een kleur voor fouten waarbij ze niet weten hoe ze het anders moeten doen.
Dit was voor de kinderen geen moeilijke taak, ze hadden het onderscheid zo gemaakt. Ik nam de dictees weer in en zei er verder niets meer over.
Twee dagen later vertelde ik de groep dat alle kinderen die wilden, mochten proberen om hun ‘slordigheidsfouten’ te verbeteren. Ik koos twee kinderen die me mochten helpen bij het afnemen van de dictees. Dat waren twee kinderen die volgens mij ook beter konden spellen dan ze hadden laten zien in de toets. Ik legde hen de aanpak uit: enkel de woorden dicteren die volgens de leerling uit slordigheid gemaakt waren.
Ik nam eerst hun eigen dictees opnieuw af. Mandy schreef al haar fouten nu goed en Milan verbeterde van vijf van de acht woorden. De andere kinderen volgden en in alle rust en veiligheid werden de woordjes door Mandy en Milan gedicteerd. Ik liet hen ook de dictees nakijken. De woorden die Milan zelf verkeerd schreef, werden met hulp van Mandy ook door hem opgemerkt. 100% van de kinderen had zich verbeterd.
Nadat ze de dictees nagekeken hadden, zochten ze de andere kinderen één voor één op en bespraken de woorden die nu wel goed geschreven waren en legden de spellingsregels uit die hoorden bij de hardnekkige fouten. Ik vroeg na afloop een aantal kinderen naar de reden waarom ze het nu wel konden en twee dagen eerder niet. Het opvallendste antwoord kwam van Noortje, die acht van de tien fouten had verbeterd: “Op mijn oude school deed de meester altijd heel belangrijk over de toetsen, daar werd ik ontzettend zenuwachtig van. Als ik nu een toets moet maken, denk ik nog steeds aan die meester.”
Ik vroeg haar hoe lang ze nog van plan is om de meester ‘op haar rug mee te dragen’. Ze keek even naar haar dictee en toen naar mij. “Misschien moet ik hem er nu maar eens afgooien.”
Ellen Emonds
Reacties