Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Praktijkvoorbeeld: 'Hoe zet ik kinderen aan tot creativiteit, leid ik ze van gebaande paden?'

2 mei 2015

Annemarie Kok schrijft over creativiteit en de ontwikkelmogelijkheden daarin op school. Ze werd getriggerd door het filmpje van Ken Robinson, ’Do schools kill creativity?’ Haar leerlingen van groep 7 en 8 van basisschool het Spinnewiel uit Alphen aan den Rijn krijgen de opdracht een nieuwsitem voor het jeugdjournaal voor te bereiden en te presenteren aan de klas. Daarvoor hebben ze een les gekregen over creativiteit en is ze te verstaan gegeven dat ze hun eigen 'creatieve' weg mogen volgen. Wat ziet zij ontstaan?

creative-brainWe weten niet hoe de wereld eruit zal zien als kinderen die nu op de basisschool zitten, later een baan gaan zoeken. Toch zijn we als onderwijs verplicht kinderen zo goed mogelijk voor te bereiden op deze onzekere toekomst. Wereldwijd is er onderzoek gedaan naar welke vaardigheden kinderen zouden moeten beheersen om in de toekomst goed uit de voeten te kunnen. Deze onderzoeken zijn vertaald naar de Nederlandse situatie (Voogt & Roblin, 2010) en daar zijn zeven vaardigheden uitgekomen. Eén van die vaardigheden is ‘creativiteit’.

Als je goed oplet, wordt de term ‘creativiteit’ vaak en op veel verschillende manieren gebruikt. Dit zorgt voor verwarring. Al snel denkt men aan tekenen en knutselen, wat bij veel scholen ook valt onder creatieve vakken. Ik spreek over een andere, minder gangbare betekenis van creativiteit: ‘Het vermogen om nieuwe ideeën, benaderingen, oplossingsstrategieën en inzichten buiten de gebaande paden te creëren en te optimaliseren.’ In de praktijk gaat het erom dat kinderen leren dat er meer benaderingen zijn voor een opdracht of om naar een probleem te kijken.

Misschien heb je de TEDTalks van Sir Ken Robinson weleens bekeken. Hij legt in ‘Do schools kill creativity’ (2006) uit hoe creativiteit op de basisschool binnen korte tijd teniet wordt gedaan. Maar zou je als school ook het tegenovergestelde kunnen bereiken, kan je als school zorgen voor creativiteitsontwikkeling bij kinderen?

Ook in de ‘Investment Theory of Creativity’ (Sternberg & Lubart, 1995) wordt de omgeving van het kind genoemd als belangrijkste factor die bijdraagt aan creativiteitsontwikkeling. Deze geeft aan dat het verzamelen van kennis en het hebben van een vragende denkstijl twee van de zes factoren zijn die nodig zijn voor creativiteitsontwikkeling. Een andere factor uit deze theorie is motivatie. Het gaat erom dat kinderen intrinsiek gemotiveerd zijn, ergens uit zichzelf helemaal voor gaan.

Kinderen benoemen dat zelf ook tijdens mijn interviews. Bij de vraag wat ze nodig hebben van hun omgeving wordt gezegd: ‘Ik wil graag even met de juf bespreken wat ik bedacht heb.’ en ‘Het is fijn als medeleerlingen zeggen dat ik leuke ideeën bedacht heb.’ Deze antwoorden sluiten aan op de theorie die aangeeft dat creativiteitsontwikkeling plaats kan vinden wanneer de omgeving hen accepteert en koestert (Sternberg & Lubart, 1995).

Daarnaast moet er de tijd genomen worden om creatieve processen op gang te helpen (Mieras, 2009). Dat is misschien nog wel de grootste uitdaging, waar vind je die tijd in het volle lesprogramma?

De leerlingen uit mijn klas hebben vooraf aan de opdracht een presentatie gekregen over creativiteit met als doel ze te informeren over creativiteit en ze te betrekken bij hun eigen creativiteitsontwikkeling. Daarna kregen ze de eindopdracht te horen, drie weken eerder dan de methode aangeeft. Dat gaf leerlingen de tijd om rustig na te denken over hoe ze te werk wilden gaan. Ze hadden tijd om de mogelijkheden te verkennen en de beste optie te kiezen. Dit sloot aan bij de theorie die aangeeft dat het belangrijk is dat er tijd genomen wordt voor creativiteit (Mieras, 2009).

goedVooraf kan je als leerkracht precies invullen welke leerlingen een opdracht ‘goed’ gaan volbrengen. Een aantal zal zeker in staat zijn het échte jeugdjournaal dicht te benaderen tijdens de presentatie. Maar is dat wat we willen, bijna allemaal dezelfde presentaties waarbij leerlingen laten zien hoe goed ze iets kunnen imiteren? Waar niets eigens van de leerlingen inzit? Waarbij leerlingen en leerkracht bijna in slaap vallen, terwijl ze kijken hoe iedereen praktisch hetzelfde doet? Waarbij leerlingen strak binnen de vooraf gegeven kaders blijven, omdat ze dan een goede beoordeling krijgen?

In eerste instantie was er veel onrust in de klas. Want bij de opdracht werden alle kaders van goed of fout weggehaald. ‘Probeer het eens op een andere manier te doen,’ was de boodschap. Sommige kinderen werden er heel blij van, anderen onzeker. Uiteenlopende vragen werden gesteld, van ‘Hoe weet ik of het goed genoeg is?’ tot ‘Mag ik het dan echt doen zoals ik het zelf wil?’

Het is vervolgens belangrijk dat kinderen leren kennis te vergaren om zelf de volgende stap te kunnen zetten. Die kennis kan in boeken staan, het kan opgezocht worden op internet, maar ook het stellen van vragen is een manier. Met andere woorden: kinderen ontwikkelen een nieuwsgierige houding (Sternberg & Lubart, 1995), maar hun omgeving moet hen daarin faciliteren.

Tijdens de lessen hielden leerlingen een logboek bij met ideeën over onderwerpen en vormen van presenteren en verzamelde informatie. De invulling van het logboek werd vrijgelaten. Er ontstonden mindmaps, in vakken verdeelde bladen, maar ook bijna lege bladen. Iedereen is anders, net zo verschillend waren de logboeken.

De presentaties waren zeer uiteenlopend, van heel ‘veilig’ tot heel ‘creatief’. Een aantal kinderen had allerlei attributen geknutseld, van wereldbollen tot een heuse autocue, om te gebruiken bij de presentatie. Er was een journaal uit de toekomst én een sportende presentator die zelf al het nieuws meteen uitbeeldde. Twee leerlingen hadden elkaar ingeschakeld als reporter op afstand en één kind voerde samen met twee klasgenoten een toneelstukje op.

Daarnaast waren er ook, bij benadering, dezelfde PowerPoint-presentaties die overigens prima in elkaar zaten. Kortom veel variatie in presentaties, met eigen inbreng van de leerlingen. Ze hebben anderhalf uur lang aandachtig naar elkaar gekeken.

Eenderde van de leerlingen gaf aan dat hij zelf vond iets vernieuwends te hebben bedacht en daadwerkelijk iets anders te hebben gedaan dan wat hij eerder gedaan zou hebben. Driekwart van de leerlingen gaf aan ideeën te hebben opgedaan door naar anderen te kijken.

De laatste vraag was wie deze manier van werken leuk had gevonden. Op die vraag werd door iedereen positief gereageerd. Een mooie opbrengt die vraagt om een vervolg!

Annemarie Kok is werkzaam op Het Spinnewiel in Alphen aan den Rijn.

Literatuurlijst

  • Mieras, M. (2009, december 22). Hoe overleef je de brainstorm.

  • Robinson, K. (2006, februari). Do schools kill creativity? 

  • Sternberg, R.J. &Lubart, T.I. (1995) Defying the crowd: Cultivating creativity in an culture of conformity (p3-10) The Free Press, New York

  • Voogt, J. & Roblin, N.P. (2010). Discussienota 21st Century Skills. Universiteit Twente.

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief