Onderwijsavond Ido Weijers: ‘School speelt een cruciale rol in pogingen jongeren op het rechte pad te houden’
18 april 2016
Ido Weijers beweegt zich als hoogleraar Jeugdbescherming actief op het snijvlak van strafrecht, pedagogiek/opvoeding en kinder-/jeugdbescherming. Hij doet dat, aldus Luc Stevens, die deze avond de inleiding verzorgde, op een wijze waarbij hij recht doet aan de aard van de pedagoog. Dat wil zeggen dat hij zich op dat snijvlak altijd kritisch opstelt en zich uitspreekt waar hij dat nodig acht. Weijers ging in op zijn jarenlange onderzoek naar jonge veelplegers en de implicaties die hij daaruit trekt voor het onderwijs. Weijers: ‘We moeten eenmalige delicten of overtredingen niet als criminaliteit zien.’ NIVOZ-forumredacteur Gijs Verbeek doet verslag.
Weijers vertelt vanavond ronduit over het onderzoek dat hij deed naar jonge veelplegers, voor wie criminaliteit routine is geworden. In de periode 2007-2010 voerde hij samen met anderen een dossieranalyse uit naar 81 jeugdige veelplegers, woonachtig in de regio Utrecht.
Zijn stelling voor deze avond luidt: ‘Onderwijs is de weg om te verhinderen dat zij daarin terecht komen en tevens de weg om hen weer terugbrengen in de maatschappij.’
Weijers prijst het onderwijs en geeft aan dat zij een niet te onderschatten rol hebben ten aanzien van deze problematiek. Men heeft in het onderwijs volgens hem meer kennis en inzicht in jongeren dan bijvoorbeeld bij Justitie. Daar heeft Justitie, in de omgang met jeugdigen, iets te leren van het onderwijs.
Factoren van invloed bij veelplegers
Weijers schetst aan het begin van zijn verhaal een beeld van de gemiddelde veelpleger. Op basis van zijn onderzoek weet hij het in theater Maitland toegestroomde publiek te vertellen over een aantal veel voorkomende factoren die hij terugvond bij de jeugdige veelplegers. Hij onderscheidt daarin twee groepen factoren: kindproblemen (kenmerken van de jeugdigen zelf), en gezinsproblemen (kenmerken van het gezin of de thuissituatie).
Kindproblemen
Als het gaat over kindproblemen, geeft Weijers aan deze kenmerken eigenlijk bij alle jeugdigen uit het onderzoek te zijn tegengekomen.
- in bijna alle gevallen is er sprake van een verstoorde schoolgang; dat wil zeggen dat de jongere gedurende langere tijd geen school heeft gevolgd; een groot deel van de jongeren is daarbij van school getrapt,
- over het algemeen genomen hebben de jongeren een laag IQ
- zij hebben te kampen met gedragsproblemen
- ze lopen achter in hun ontwikkeling
- ze hebben een gebrekkig verantwoordelijkheidsbesef.
School is volgens Weijers dan ook een cruciale factor in pogingen de jongeren op het rechte pad te houden. Uit de vele portretten die van de jeugdige veelplegers werden gemaakt, blijkt dat er veelal sprake was van een opeenstapeling van incidenten in school, in de vorm van brutaliteit, dingen stelen, vechten en veel ruziemaken. Zodra de jongeren niet of minder naar school gaan zie je dat zij overdag op straat hangen, en daar kinderen tegenkomen die in een soortgelijke situatie zitten. Aangezien er op straat vrij weinig te doen is, is verveling kenmerkend voor het leven van de jongere. Daarna beginnen de kleine vergrijpen, die uitmonden in routine.
Weijers geeft aan dat een laag IQ in combinatie met gedragsproblemen (tot uiting komend in weinig sociale connecties binnen de klas/groep, of een verstoorde relatie met de leerkracht), een giftige combinatie is, gezien het ontbreken en uitblijven van kansen die er zich voor de jongere voordoen om plezier en succes te beleven op school. School verwordt tot een kwelling voor deze leerlingen.
Gezinsproblemen
Een deel van de kenmerken en bepalende factoren zitten dus in de jongeren zelf, in combinatie uiteraard met de wisselwerking daarin met de (school)omgeving. Weijers kwam er echter ook achter dat 85% van de jongeren te maken heeft met, of afkomstig is uit, een zogenaamd probleemgezin. Kenmerken die hierbij een rol spelen zijn:
- beperkt toezicht van ouders,
- mishandeling (dit hoeft niet eens de jongere zelf te betreffen; hij/zij kan ook getuige van mishandeling binnen het gezin zijn geweest)
- ernstige psychiatrische stoornissen ouders,
- zeer problematische scheidingen
- drank-/drugs- en financiële problemen
- huisuitzettingen, en
- familieleden die (herhaaldelijk) in aanraking zijn geweest met de politie.
Daarbij moet ik ook direct denken aan het belangrijke werk van Bronfenbrenner en zijn ‘The ecology of human development’ (1979). Bronfenbrenner liet hierin op overtuigende wijze de invloed zien van factoren die (vaak) of niet zichtbaar zijn, of op het eerste gezicht niet of nauwelijks van invloed zouden kunnen/hoeven zijn, op de ontwikkeling van kinderen en jongeren, maar dit toch hebben.
Dergelijke verstoorde en problematische gezinssituaties leiden voor de kinderen en jongeren die daarin opgroeien tot een fundamenteel gevoel van onzekerheid en onveiligheid. Wat uiteraard funest voor ontwikkeling is.
Vijf jaar later
Na het in kaart brengen van de situaties en achtergronden van de groep van 81 jeugdige veelplegers was het natuurlijk reuze interessant te horen hoe het hen is vergaan na verloop van tijd. Vijf jaar na het eerste onderzoek is Weijers daarom met zijn team opnieuw op zoek gegaan naar de jongeren, zichzelf daarbij de volgende onderzoeksvraag stellend: ‘Hoe verloopt proces van stoppen met criminaliteit?’
Het relatieve gemak van vroeg stoppen versus de worsteling van de jonge routinier
Weijers en de zijnen vonden dat het proces van dagelijks delicten plegen, daarbij een ontwikkeling doormakend van avontuur naar routine, voornamelijk een jongensding is. Ook gaf hij aan dat er een andere soort spanning achter (gewelds)delicten ligt van meisjes (die vaker geweld tegen bekenden laten zien) en jongens (die veelal anonieme slachtoffers uitzoeken). De aanleiding voor dergelijk gedrag ligt bij meisjes veelal in psychiatrische problemen.
Hoe verloopt dat proces? Weijers en zijn team merkten een omslag in identiteit op bij de jongeren, waarbij zij van niet succesvol in de ‘burgerlijke wereld’ toch een sterke drang en behoefte hebben zich te manifesteren. ‘Ze willen ergens goed in zijn’. Iets dat we ook terugzien in de psychologische basisbehoeften, waarvan jezelf competent voelen er een is. Dat is overigens iets wat we dagelijks kunnen meenemen in ons onderwijs.
Belangrijk voor deze jongeren wordt het tonen van hun zogenaamde straatwaarde. Daar ontlenen zij hun identiteit aan. Zij zijn extra gemotiveerd hun winst op de burgerlijke samenleving te laten zien. Dat gaat gepaard met veel uiterlijk vertoon in de vorm van opzichtige (merk)kleding en of je eigenaar weten van de dure auto of scooter onder je kont.
Op het moment dat deze jongeren willen terugtreden in wat Weijers noemt ‘de burgerlijke samenleving’, zien de jongeren zich geconfronteerd als zijnde verliezer op de arbeidsmarkt; zij zijn dan veelal afhankelijk van hun vriendin (die vaker hoger opgeleid is en een goede baan heeft), en het betekent vaak de oude, criminele vrienden loslaten. Veel van deze jongeren komen dan alleen te staan of hebben het gevoel alleen te staan.
In de pogingen van de jongeren te stoppen met criminaliteit ontdekte Weijers en zijn team vier fasen of typen:
- Volharden / Ontkennen (jongeren die vasthouden aan de situatie en het leven dat zij leiden; zij zien geen problemen en dus ook geen aanleiding dat leven op te geven).
- Erkennen (jongeren die de benarde en vaak hopeloze situatie waarin zij zich bevinden (h)erkennen en daar iets aan willen doen).
- Voorbereiden (deze jongeren nemen al serieuze stappen richting het ‘rechte pad’).
- Consolideren (jongeren die een eigen verhaal van hun leven maken en daarover weer controle nemen).
In de literatuur werd lange tijd gedacht dat werk, vriendin, woning (in die volgorde) van belang zou zijn bij een succesvolle ‘terugkeer’. Weijers merkte in zijn eigen onderzoek echter op dat vooral ouders hierbij heel belangrijk zijn. Hij komt dan ook tot de volgende belangrijke factoren bij stoppen:
- ouders (moeders zijn veelal goud waard, in de zin dat zij de enige en vaak ook langst durende connectie met de ‘gewone wereld’ vormen voor de jongeren; daarbij is de emotioneel morele steun van ouders (met name moeder) van onschatbare waarde),
- aanwezigheid van een vriendin (die zoals gezegd vaker hoger opgeleid is, waardoor de jongere in zekere zin afhankelijk van haar is),
- invloed van vrienden (in positieve of negatieve zin),
- het hebben van voldoende zelfvertrouwen, en
- het al dan niet hebben van werk.
Na het toch wel indringende verhaal over deze jongeren in dergelijke schrijnende situaties probeert Weijers toch met een positieve noot af te sluiten door met het publiek een aantal aanbevelingen te delen:
- versterk en betrek ouders in hun positie als ouders,
- onderwijs is cruciaal; leerplicht (serieus nemen), ULO (praktijkonderwijs, bezig laten zijn), eventueel internaatschool als laatste oplossing, en
- eenmalige delicten of overtredingen niet als criminaliteit zien, maar in plaats daarvan opvatten als fouten en leermomenten; de jongere in kwestie schrikt vaak net zo hard van de gevolgen daarvan. En een negatieve spiraal en apathie worden mogelijk voorkomen.
Ido Weijers maakte samen met Diane van Drie eenentwintig portretten van jeugdige veelplegers in het boek ‘Stoppen of volharden: portretten van jonge veelplegers’. Zoals gezegd zijn hierin de bevindingen meegenomen van het vervolgonderzoek, dat vijf jaar later plaatsvond. Binnenkort promoveert Diane van Drie op een tweede vervolgstudie, 10 jaar na aanvang van het oorspronkelijk onderzoek.
Reacties