Marianne Riksen-Walraven en de gehechtheidsrelatie: 'De kwaliteit ervan is belangrijk voor de wijze waarop hij in zijn verdere leven met zijn omgeving om zal gaan'
12 juni 2014
In de 'Pedagogische Canon’ vindt u een serie portretten van onderwijswetenschappers en -denkers, uit heden en verleden. Hun werk is van betekenis voor een beter verstaan van goede onderwijspraktijk. Via kernbegrippen, definities en eerder gepubliceerd werk trachten we de essentie te vatten. In deze aflevering Marianne Riksen-Walraven, hoogleraar Ontwikkelingspsychologie in Nijmegen en haar theorie over de ontwikkeling van gehechtheid, met name in het eerste jaar. 'De kwaliteit van de gehechtheidsrelatie is belangrijk voor de wijze waarop hij in zijn verdere leven met zijn omgeving om zal gaan.'
In 1967 begint Marianne Riksen-Walraven (1949) aan haar studie psychologie en raakt gefascineerd door de invloed van de sociale ervaringen op de ontwikkeling van kinderen. In 1998 start zij de Nijmeegse Longitudinale Studie. In de afgelopen jaren heeft zij haar onderzoek meer gericht op de aard en invloed van de ervaringen die jonge kinderen opdoen in kinderdagverblijven. Sinds 2000 is Riksen-Walraven verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen als hoogleraar op de persoonlijke leerstoel Ontwikkelingspsychologie, in het bijzonder de vroegkinderlijke ontwikkeling.
Responsiviteit: de theorie over de ontwikkeling van gehechtheid
Belang van interactie in het eerste levensjaar
In haar eerste promotieonderzoek toont ze aan dat responsiviteit van ouders tijdens de dagelijkse interacties met hun kind in het eerste levensjaar belangrijk is. Verhoging van deze responsiviteit heeft een positief effect op de exploratiedrang van de kinderen en hun vermogen om het verband te ontdekken tussen hun eigen gedrag en de gevolgen daarvan. De effecten zijn langdurig op de ego-veerkracht van het kind, d.w.z. het vermogen om gedrag en emoties te reguleren en zich flexibel aan te passen aan veranderende en vooral stressvolle omstandigheden. In de jaren hierna breidde ze dit onderzoek verder uit naar verschillende culturen en naar groepen met een verhoogd risico op problemen in de ouder-kindrelatie.
In 1998 start zij de Nijmeegse Longitudinale Studie, waarin onderzocht wordt hoe de ontwikkeling en het functioneren van kinderen op verschillende leeftijden beïnvloed wordt door hun interacties met ouders en leeftijdgenoten, in wisselwerking met hun temperaments- en persoonlijkheidskenmerken.
Veilige gehechtheid
Een gehechtheidsrelatie is te definiëren als “een duurzame, affectieve relatie tussen een kind en de primaire verzorger van dat kind” (Riksen-Walraven, 1983). Ieder kind zal zich in het eerste levensjaar hechten aan deze primaire opvoeder. De kwaliteit van deze relatie is belangrijk voor de wijze waarop hij in zijn verdere leven met zijn omgeving om zal gaan. De kwaliteit van de gehechtheid kan echter verschillen, afhankelijk van twee complementaire gedragssystemen: het hechtingsgedragssysteem en het exploratiegedragssysteem.
- Het doel van het hechtingsgedrag is de nabijheid te zoeken van de hechtingsfiguur, de primaire verzorger.
- Het doel van het exploratiesysteem is het ontdekken van de omgeving, wat juist een verwijdering van de primaire verzorger vraagt. Bij een veilige gehechtheid is de balans in evenwicht. Wanneer een van beide systemen domineert, wordt gesproken over een onveilige hechting
Twee andere typen gehechtheidsrelaties
Riksen Walraven onderscheidt nog twee typen gehechtheidsrelaties. In de angstig-vermijdende gehechtheid zoeken kinderen bij hereniging geen nabijheid van de opvoeder, maar vermijden deze juist. Deze kinderen richten zich op hun omgeving. De balans tussen beide gedragssystemen is dus niet in evenwicht, zij is doorgeslagen naar de kant van het exploratiegedrag.
Daarnaast is er de angstig-afwerende gehechtheid, waarin kinderen ambivalent gedrag bij de hereniging met hun opvoeder vertonen. Enerzijds zoeken ze de nabijheid van de opvoeder; anderzijds weren ze het contact af zodra deze tot stand is gekomen. Zij zijn door hun ambivalente houding heel moeilijk te troosten, soms claimend naar hun opvoeder toe en exploreren de omgeving minimaal. Bij angstig-afwerende kinderen overheerst het hechtingssysteem.
Bronnen
- http://www.bingo-onderzoek.nl/products/marianne-riksen-walraven-/ geraadpleegd op 22 september 2017
Meer weten?
- Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in het empirisch onderzoek naar en theorievorming over de kinderopvang voor kinderen van 0 – 12 jaar aan de Universiteit van Amsterdam http://www.kinderopvangonderzoek.nl/drupal/sites/default/files/field/textfile/oratieriksenwalraven.pdf
- Interview ter gelegenheid van haar afscheid van de Radboud Universiteit in 2014: http://www.ru.nl/psychologie/@934078/afscheid-prof/
NB. NIVOZ heeft niet de illusie met deze canonbijdrage volledig en compleet te zijn. Het is geschreven om de aandacht en interesse te prikkelen bij leraren, schoolleiders en andere geïnteresseerden. Voor sommige zal het gaan om een eerste kennismaking; voor anderen aanleiding zijn om zich verder te verdiepen. We verwijzen daarvoor naar andere bronnen, zoals onder meer naar het boek Grote pedagogen in klein bestek (SWP), de website van Expoo en het erfgoed van de Nederlandse Gedragswetenschappen (ADNG).
Reacties