Hannah leert anders. Hannah probeert. Hannah loopt het leven onbevreesd tegemoet. Hannah kijkt het monster in de muil.
1 mei 2016
Drie verhalen uit de onderwijs- en opvoedpraktijk waarin de behoefte aan relatie, competentie en autonomie bij menselijke ontwikkeling aan de oppervlakte komt. Over een kleutermeisje dat nog helemaal niet kan fietsen, of toch wel (competentie)? Over een juf die de band met een nieuwe leerling uit een oorlogsgebied aangaat. Via oogcontact en een glimlach (relatie). Over een zorgprofessional die in een experiment zelf patient werd en merkte hoe het is om autonomie te verliezen. Een ding valt op: in een verhaal dat een van de basisbehoeften echt treft, zijn de andere twee nooit ver weg. Dit is een verhaal uit magazine #3 van hetkind , met als thema Vertrouwen.
Competentie
'Papa, ik fiets. En ik ben mijn toversokken vergeten'
‘Ik zou willen dat onze opvoeder de kindergeest die hij onder handen heeft al direct op de proef stelt, in overeenstemming met wat deze aankan, door hem de dingen zelf te laten ervaren en zelf te laten kiezen en onderscheiden en hem de ene keer op weg te helpen en de andere keer de weg zelf te laten vinden.’ Michel de Montaigne, filosoof (1533-1592)
‘Oké papa… Nee! Je moet me híer vasthouden. Náást mijn handen. Óp het stuur.’ Hannah fietst een grote ronde over het plein. In mijn gebukte mee-ren-houding begin ik mijn rug te voelen. Als ik mijn handen verleg naar haar schouders, wordt Hannah boos en stopt subiet met fietsen. Ze is aan het leren. Dit is spannend en nieuw en best eng. Dus goed luisteren, papa. Handen hier. Samen sturen. Meelopen.
Hannahs broer Silas, bijna drie jaar ouder dan zuslief, ging vorig najaar fietsen zonder zijwieltjes. Hij was toen bijna zes en reed meteen weg. Dat is hoe hij de wereld tegemoet treedt: Silas doet iets pas als hij zeker weet dat hij het kan. Waar dat ‘zeker weten’ dan precies vandaan komt – zonder oefenen, wars van vallen en opstaan – kan ik niet zeggen. Er moet bij hem sprake zijn van een ‘nog-niet-helemaal-maarwel- bíjna-zeker-weten’. Het moeten de eindeloze uren op z’n loopfiets en andere terloopse balansoefeningen zijn, waardoor hij z’n lijf heeft leren vertrouwen. Iets waardoor de leap of faith behapbaar, de sprong in het diepe gecontroleerd, wordt.
Zijn moeder en ik wisten al anderhalf jaar dat hij het kon. Wat zou ik hem graag willen behoeden voor onnodige onzekerheden. Wat zou ik hem soms graag uit z’n voorzichtigheid halen. Maar dat zijn dingen die ik niet kan. En dat is ook goed. Het is simpelweg wie hij is. Het geeft hem ook zijn bedachtzaamheid, zijn scherpe observatievermogen, zijn oneindige concentratie voor luisterboeken en Legodozen.
Hannah leert anders. Hannah probeert. Hannah loopt het leven onbevreesd tegemoet. Hannah kijkt het monster in de muil. Want Hannah kán nog helemaal niet fietsen. Dat weet ze heel zeker. Dat Hannah vandaag fietst – net nog met mijn handen op haar schouders, nu nog met één en nu, ja, nu zelfs helemaal los – dat komt door haar toversokken.
Een maand geleden heeft Hannah van de moeder van een vriendinnetje een boek van Kolletje gekregen, met daarbij lange, rood-wit gestreepte sokken. Toversokken. Dezelfde die Kolletje van haar tante krijgt in het boek en die ze aantrekt op momenten dat ze iets heel erg graag wil. Met de toverspreuk ‘Katharina Orselia Laetitia’ lukt het dan bijvoorbeeld om haar vader zover te krijgen dat hij midden in de zomer oliebollen gaat staan bakken. Of om te leren fietsen dus.
Hannah doet hetzelfde. Zonder die sokken zou het niet gaan. Want Hannah kán niet zonder zijwieltjes fietsen, dat weet je toch, papa? Pas als ze een maand later, onder aanmoedigingen van haar vriendinnetje, weer op het plein fietst, dringt er een nieuw besef door. ‘Papa, ik fiets. En ik ben mijn toversokken vergeten!’
Geert Bors is anglist, schrijver en vader van drie kinderen.
Relatie
‘In een flits ziet ze zijn lachende ogen: het contact is gelegd!’
Zijn thuisland ligt meer dan 3000 kilometer hier vandaan. Gedwongen vertrokken met zijn vader, moeder en zus. Hun familie, status en aanzien hebben ze achter moeten laten. Verbroken contacten. De afstand tot hun vaderland is groot. De afstand onderling wordt steeds groter. Ze strijden allemaal. Zijn vader met de demonen die hem ’s nachts uit de slaap houden. Hij herkent hem amper meer. Waar is die goedlachse man? Zijn moeder vecht om haar gezin bij elkaar te houden. Wat is ze bang. Zijn zus is zoekende, weinig thuis. En hij? Hij vecht met zichzelf, tegen iedereen. Een verminkt gezin in een vreemd land.
Hij redt het niet op een gewone school en start daarom op een school voor speciaal onderwijs. Zijn moeder brengt hem. Hij neemt geen afscheid van haar en loopt alleen het plein op. Kijkt rond. Hij ziet kinderen en hun ouders. Volwassenen. Hij is licht gespannen. Vanuit een strategisch gekozen plek, in de hoek van het plein, aanschouwt hij alles. Zijn naam wordt genoemd en hij wordt bij zijn juffrouw verwacht. Ze staat met een groepje kinderen bij de deur. Klaar om naar binnen te gaan. Ze opent de deur en merkt dat hij achterblijft. De kinderen lopen één voor één naar binnen en houden zich keurig aan haar opdracht. Behalve hij. Ze staat met haar rug naar hem toe en blijft de deur openhouden. Hij twijfelt. Ondertussen spreekt ze de kinderen toe. Ze vertelt waar ze hun jassen en tassen kunnen ophangen. Nog steeds houdt ze de deur wijd open. Langzaam komt hij dichterbij. Uiteindelijk stapt hij de drempel over en zonder elkaar aan te kijken lopen ze samen naar binnen. Hij draagt geen jas.
In de klas heeft hij zijn tafel gevonden. De plek bevalt hem. Achter in de hoek waar hij alles goed kan overzien, net als op het plein. De eerste paar dagen spreekt hij niet, hij kijkt en aanschouwt. Iedere stap die in de klas wordt gezet wordt nauwlettend door hem geobserveerd. Op andere momenten legt hij zijn hoofd te rusten op zijn armen. Hij is moe.
Zij ziet hem en laat hem. Ze noemt zijn naam, kijkt hem niet aan. Hij hoort erbij. Op zijn manier. In zijn tempo.
Dan verandert er iets. Ze zit voor de klas en vertelt een verhaal. Ze stopt met praten en maakt een grap. In een flits ziet ze zijn lachende ogen. Ze kijken haar aan. Zijn hoofd op zijn armen. Ontspannen. Ze glimlacht naar hem. Eventjes maar. Kort en snel. Ze voelt het contact stromen in haar buik. In haar herinnering leek het enkele seconden te duren. Maar ze weet beter dan dat.
Het contact is gelegd. Ze probeert haar enthousiasme te dempen en weet hoe broos en kwetsbaar hun lijntje is. Die middag stelt hij zijn eerste vraag. Zo gaat het een aantal dagen door. Ze hebben elkaar gevonden, door humor verbonden. Ze wisselen meer blikken dan woorden. Het doet hem goed. Haar ook.
Hoe sterk hun band is geworden blijkt een aantal jaren later. Hij bezoekt haar en deelt zijn ervaringen van toen. ‘Juf, jij begreep me hè?’ Weer kijken ze elkaar aan. Ze lachen. Hij met zijn ogen, zij met haar mond. ‘Laten we contact houden,’ zegt ze. Een grote kerel. Hij gaat en kijkt nog een keer achterom. Twee grote lachende bruine ogen.
Martine Huurman is leerkracht geweest, locatiedirecteur, intern begeleider en behandelcoördinator in het speciaal onderwijs voor kinderen met (ernstige) gedragsproblemen. Ze werkt nu vanuit haar eigen organisatie Streep.
Autonomie
'Opeens werd ik onderdeel van een systeem waarover ik geen controle had'
De setting: een huisje op een vakantiepark. De uitdaging: ervaren hoe het is om cliënt te zijn in ons zorgsysteem door ‘verzorgingshuis te spelen’. De duur: een heel weekend. De afspraak: zoveel mogelijk de alledaagse werkvloerhandelingen, protocollen, tijdschema’s en activiteiten gebruiken. De deelnemers: mijn zorgcollega’s en ik.
Een aantal jaar geleden onderging ik deze onderdompeling. Opeens was ik cliënt. Opeens verloor ik mijn autonomie en werd onderdeel van een systeem waarover ik geen controle had. Mijn verzorgenden wisten veel beter dan ik wat goed voor me was. Binnen een uur raakte ik zwaar geïrriteerd, maar dat maakte de ‘zusters’ en ‘broeders’ weinig uit: ‘Komt goed, Lieke, we gaan zo lekker eten. Ga jij maar vast de tafel dekken.’ Gedwee deed ik wat er van me gevraagd werd. Ik hoorde één van mijn mededeelnemers vragen of ze een glaasje water mocht pakken en ik dacht: ‘Idioot, dat pak je toch gewoon?’
Bizar om te zien wat er met je gebeurt binnen een paar uur. Ik had gedacht dat het leuk zou worden, maar met nog 45 uur te gaan was ik gehospitaliseerd en paste me aan alles aan. Het was geen rollenspel meer, nee hier zat ik als mezelf.
We kregen die avond nog even de slappe lach vanwege alle diepgevoelde reacties van ons als deelnemers. Dat luchtte op. Even. Want daarna kwam de mededeling dat niet iedereen kon douchen de volgende morgen, er waren te weinig vroege diensten. De stoom kwam uit mijn oren, maar ik durfde het niet te zeggen tegen de zuster. ’s Avonds in bed lag ik een plan te bedenken hoe ik snel stiekem kon gaan douchen zonder dat de zuster dat zou merken. Ik voelde me net een puber.
Gelukkig mocht ik uiteindelijk toch. Maar de zuster – weer een nieuw gezicht – bleef er wel bij. Op haar aanwijzingen waste ik me keurig, in de goede volgorde. Toen ik bijna klaar was, hoorde ik: ‘Goed zo, Lieke!’ Dat schoot me danig in het verkeerde keelgat. Ik dacht: ‘En nu die badkamer uit!’ Maar ik zei het niet. Bang voor weerwoord. Ik zat tenslotte in een afhankelijke positie, naakt en onzeker. De zuster kleedde me aan en overlegde alweer druk met een collega over de volgende die ‘mocht’ gaan douchen.
Na een weekend weinig doen en continu in de groep verblijven, was het ineens klaar. Het verzorgingshuis werd weer een vakantiehuisje. De zusters en broeders werden weer collega’s. Het werd tijd om alles op een rijtje te zetten. Ik ben de ervaring tot op de dag van vandaag niet vergeten. Ik doorvoelde nu dat ik graag autonoom ben, maar dat ik zo’n beetje al mijn controle kwijtraakte, wanneer ik afhankelijk zou worden van zorg. Ik begreep mijn cliënten beter, net als mijn steeds behoeftiger wordende ouders.
De enige conclusie die we na ons weekend konden trekken was: deze ervaring gunnen wij iedere medewerker, manager of mantelzorger. In de zorg werk je met je hart. Maar het is druk, iedereen moet hard werken, en dan schiet oprechte aandacht voor de cliënt er vaak onbedoeld bij in. De huidige zorg is gebaseerd op wantrouwen, dat van bovenaf doordringt naar de werkvloer. Alles moet gedocumenteerd worden, iedereen is bezig. Het Systeem Zorg in stand te houden. Dat moet terug naar de vraag van de cliënt. En daarbij wil ik dat mensen het plezier in hun werk terugvinden.
Auteur Lieke du Bois is oud-jeugdhulpverleenster en begeleidster van verstandelijk beperkte mensen.
Lees ook in PDF
Dit zijn artikelen uit magazine #3 van hetkind, met als thema Vertrouwen.
Reacties