'Dit is een jongetje dat veel heeft meegemaakt. Te veel voor zijn leeftijd.'
18 juni 2016
Als Erma Tigelaar, opkrabbelend na een burn-out, met de kleuterklas van haar dochter een dagje naar het bos gaat, valt haar een al wat ouder jongetje op dat nauwelijks contact maakt, een trieste blik in zijn ogen heeft en een beetje buiten de groep lijkt te vallen. Hij rijdt met haar mee in de auto, en al snel krijgt ze contact met hem. Wat hij vertelt, is een verdrietig verhaal van een jochie dat al veel meemaakte. Tijdens het tienuurtje in het bos echter, laat de jongen Erma zien dat hij haar ook begrijpt, en een grote wijsheid in pacht heeft.
Stapje voor stapje krijg ik weer zin om onder de mensen te komen. Vandaar dat ik mij nu vaker aanmeld om mee te helpen in de kleuterklas van mijn dochter. Kinderen zijn het beste medicijn. Zo ook deze woensdagochtend. Het nieuwe thema op school is ‘kriebeldiertjes’. We gaan naar een bos, waar we uitleg gaan krijgen waar en hoe we ze kunnen vinden.
We rijden met meerdere auto’s. De juf maakt de verdeling in de klas. In alle chaos door het enthousiasme van de kinderen, valt hij mij ineens op. Een jongetje van een jaar of acht, zeker geen kleuter meer. Hij staat bij de deur en staart naar de grond. Iedereen heeft een plek, totdat een van de kleuters zijn naam noemt. Blijkbaar gaat hij ook mee. Mijn dochter vertelt mij hoe hij heet en dat hij hun helpt in de klas en soms ook mee mag spelen.
De juf vraagt of hij in mijn auto mee mag rijden. Geen probleem. Verlegen loopt hij met ons groepje mee naar de auto. Ik vraag hoe hij heet. Hij kijkt mij niet aan, blijft naar de grond staren en mompelt zijn naam. We stappen in. Hij glundert iets als ik zeg dat hij voorin mag zitten. ‘Ik kan al zelf mijn gordel dicht doen,’ zegt hij een paar keer trots, zonder mij aan te kijken.
We rijden weg. Mijn dochter kletst honderduit met haar vriendinnetjes op de achterbank. Hij is stil. Bekijkt wat er allemaal in de auto ligt en kijkt met een schuin oog naar mij. ‘Ik heet Erma,’ zeg ik. ‘Lijkt mij wel handig dat je mijn naam ook weet.’ Even is het stil en dan kijkt hij mij voor het eerst in de ogen. Zijn ogen staan triest, stralen niet. ‘Jouw naam lijkt op die van de juf,’ zegt hij dan.
We rijden langs het ziekenhuis. Opeens begint hij hard te praten, struikelt bijna over zijn eigen woorden. Hij vertelt dat zijn broertje al heel vaak in het ziekenhuis heeft gelegen. Wel acht keer. Dat hij een gat in zijn hoofd kreeg en heel veel bloed overal had. Dat zijn mama veel moest huilen.
Dit is een jongetje dat veel heeft meegemaakt. Te veel voor zijn leeftijd. Het moment dat ik hem aankeek, voelde ik het al. Hij vertelt dat hij net verhuisd is, een dorp verderop. Vier dagen geleden. Morgen moeten ze hun oude huis opruimen. Dat huis is helemaal kapot, zegt hij.
In het bos aangekomen blijft hij in mijn buurt. Na de uitleg mogen we zelf op pad. Emmer mee, met een vergrootglas, schepje, etc. Hij loopt wat achteraan in ons groepje, schopt tegen van alles wat hij tegenkomt. Maar als een van de kleuters een pissebed heeft gevonden, komt hij er snel bij staan en is net zo enthousiast. We vinden van alles in het bos. Heerlijk vind ik het, om door de ogen van de kinderen de natuur weer te bewonderen. Hij blijft nu vaak mijn naam roepen, wil aandacht. Wordt ook een keer boos als ik zeg dat ik nu niet even naar zijn ‘schat’ kan komen kijken.
Tijdens de pauze om wat te drinken vraagt de juf me hoe hij zich gedraagt in ons groepje. Van haar begrijp ik dat de school zoekende is wat voor hem het beste onderwijs is. Hij trekt het niet in zijn eigen groep. Tussen de kleuters is hij in zijn element. Veel ellende privé ook meegemaakt. Ik zie dat hij alleen staat. Ik vraag of hij een stuk van mijn banaan wil. Dat wil hij wel.
Na de pauze zijn de kleuters in mijn groepje snel afgeleid als ze een hoge heuvel tegenkomen in het bos. Hier blijven ze op- en afklimmen. Ik ga op een boomstronk zitten. Hij rommelt wat door de bladeren en komt uiteindelijk naast mij zitten. ‘Ben je blij?’ vraagt hij opeens. Hij overvalt mij deels met zijn vraag, maar ik besluit eerlijk te antwoorden. Ik vertel hem dat ik al een tijd ziek thuis ben en dat ik daar soms wel verdrietig om ben. Hij vraagt niet verder, maar zegt dat hij soms ook verdrietig is. Dat hij het stom vindt dat hij niet in zijn eigen groep zit. Dat hij verhuisd is. Dat hij met veel mensen moet praten. Dan zegt hij een zin, die mij raakt: ‘Ik vind mij goed zoals ik ben’.
Al maanden kom ik mijzelf soms onwijs tegen. Worstel ik met gevoelens en gedachten. Dit jongetje beseft niet hoe hij mij raakt met deze zin. Want wie je ook bent, met welke achtergrond dan ook, met welk moeilijk gedrag op z’n tijd dan ook, je mag er zijn. Ik hoop zo dat hij een juiste school krijgt, waar hij thuis hoort. Privé wat meer geluk. Maar bovenal dat hij dit zelfvertrouwen houdt. Wees wie je bent. Dat is alles.
Erma Tigelaar werkte jarenlang met haar partner als gezinshuisouder voor jeugdzorg. Inmiddels is ze moeder van een dochter en pleegouder van twee jongens. Ze schrijft een blog over jeugdzorg op http://geboreninonshart.nl/
Reacties