Column: De rekenmeester
11 januari 2012
Dennis Oomen, leraar op Basisschool de Stuifhoek in Made en oud cursist van de opleiding Pedagogische Tact schrijft regelmatig columns over zijn onderwijspraktijk. In dit juweeltje laat hij zien hoe hij kinderen uitdaagt én ondersteunt om te laten zien wat ze kunnen!Het is woensdagochtend en ik ben enkele minuten te laat. Ik heb voor het begin van de lessen, samen met enkele bewoners, een tentoonstelling klaargezet in het plaatselijke verzorgingshuis. De kinderen die hebben gekozen voor een bezoek aan de tentoonstelling zijn al aanwezig in het lokaal. Op de gang hoor ik dat er een brandje lijkt te woeden in de klas. Een mengelmoes van irritatie en gelach komt me tegemoet. Kortom: een kippenhok. “Bram, doe eens normaal!” “ Je verpest het zo weer voor de hele klas.” “Ga eens normaal op een stoel zitten!“ “Daar mag jij niet zitten!” “Jongen, Bram, daar komt ie! Straks kunnen we niet weg.”
Terwijl ik de kinderen vrolijk een goede morgen wens en vertel dat de tentoonstelling er prachtig uit ziet, zie ik dat Bram met zijn capuchon over zijn gezicht, dus met de rits op de rug, uitdagend achter mijn bureau zit. Terwijl de kinderen in spanning wachten op wat komen gaat wordt Bram steeds luidruchtiger. Hij heeft kennelijk moeite met de bijzondere activiteit van vandaag en maakt een soort van griezelgeluiden die steeds heftiger lijken te worden. Negeren lijkt me op dit moment de beste aanpak. Wanneer onze ‘griezel’ opnieuw gromt geef ik de klas een knipoog waarna de kinderen niet meer reageren. Nadat kort de afspraken zijn gemaakt met de groep, zeg ik Bram dat ik hem vandaag hard nodig heb. Terwijl de kinderen hun jassen aan trekken en vervolgens verzamelen bij het beeldje op het schoolplein staat Bram in een flits voor mijn neus. Voor de eerste keer vandaag zie ik zijn gezicht. Met felle, grote kijkers staart hij me indringend aan, hengelend naar verdere instructies. “Bram, wil jij de kinderen tellen bij het beeldje?” “Ja!” “Weet je ook waarom we dat moeten doen?” “Dan weten we wanneer we iemand verloren hebben.” Ik knik instemmend. Na een explosieve sprint schiet hij de bocht om. Wanneer ik even later bij het beeldje aankom heeft Bram de meeste kinderen al twee aan twee in het gelid staan waarna hij op een handige manier de kinderen vlot telt. Hij haast zich naar de voorkant van de rij, schrijft het aantal op zijn hand en laat het mij zien. We kunnen vertrekken.
Nadat we, na een prachtige tentoonstelling, aanstalten maken voor de terugreis spreekt de facilitair medewerker me nog even aan. De kinderen lopen vast naar het pleintje voor het verzorgingstehuis. Wanneer ik me bij de groep voeg en de kinderen twee-aan-twee wil zetten om te tellen sputteren enkele kinderen gelijk tegen en zeggen me dat Bram dat allang gedaan heeft. Ik kijk vragend naar Bram en zie dat hij quasi nonchalant tegen een verkeersbord staat te wachten. “We hadden allang weg kunnen zijn meneer. We hebben haast omdat Ik moet gaan beeldhouwen”, zegt Bram. Een hulpouder geeft me een knipoog en knikt instemmend. Fier loopt Bram weer naast me naar school terug en vertelt me dat hij alle kinderen wel zes keer heeft geteld. “Je kunt zo maar kwijtlopen in dat grote tehuis, met al die gangen en verdiepingen. Ze hebben daar drie verdiepingen met wel vijfenveertig kamers per verdieping. Dat zijn wel 135 kamers.”
Wanneer we bijna op het schoolplein arriveren, staat onze rekenmeester weer klaar bij de voordeur om alle passanten een laatste keer te tellen. Voordat ook Bram als laatste de gang in snelt, draait hij nog even soepel om. “Hebben we goed gedaan meneer, vind je niet?” “Dankzij jou Bram, bedankt.” Bram zweeft met een enorme glimlach naar het schoolplein waar een brok speksteen op hem ligt te wachten.
Tekst: Dennis Oomen
Foto: Rikie van Blijswijk
Reacties