Argumenten voor meer participatie van kinderen en jongeren in wetenschappelijk onderzoek
18 april 2013
Waarom is 'participatief onderzoek met kinderen en jongeren' nastrevenswaardig en welke zaken zijn daarbij van belang? Gijs Verbeek stelde de vragen bij zijn bezoek op 4 april aan het congres Kinderen en jongeren actief in wetenschappelijk onderzoek in Leiden, georganiseerd door het platform Researching Children. Zijn verslag: 'Het gaat bij participatie niet alleen om de vraag wat leerlingen belangrijk vinden van de zaken die jij als leraar of schoolleider belangrijk vindt, maar ook om de vraag wat zij vinden van de zaken die zij zelf belangrijk vinden.'In de eerste plenaire sessie werd duidelijk werd dat het platform 'participatie' in de eerste plaats opvat als 'waarde' en niet zozeer als 'methode'.
In een eerdere publicatie lees ik:
Kort samengevat is participatie niet simpelweg een nieuwe manier van werken, niet een methode die alleen nog even toegepast hoeft te worden. Het is een waarde, een manier van kijken naar hoe mensen in relatie staan tot elkaar en wie daarin een stem mag hebben (Hart et al., 2004). Een waarde die bovendien gestalte krijgt in dialoog met alle betrokkenen, in de context en in de situaties waarin zij zich bevinden. Participatie dient dus keer op keer opnieuw gedefinieerd te worden. (Dedding, Jurrius, Moonen & Rutjes, 2013, p.15)
Hieruit volgt dat participatief onderzoek recht doet (of recht probeert te doen) aan het perspectief van kinderen en jongeren. Dit veronderstelt een andere verhouding tussen (academisch) onderzoeker en jongere, of binnen de context van het onderwijs tussen leraar en leerling.
Deze andere verhouding, die gekenmerkt wordt als dialoog, creëert ruimte voor wederkerige beïnvloeding en de mogelijkheid om geraakt te worden door de ander. Geen monoloog meer dus vanuit slechts één perspectief – vaak de oudere, academisch onderzoeker of leraar – maar eerder het verkennen van elkaars perspectief binnen een concrete context of situatie.
Aangezien alles stroomt, en verandering de enige constante is (Heraclitus, 500 BCE) zal er nooit een einde komen aan het verkennen van het perspectief van de ander. Binnen de context van het onderwijs is dat natuurlijk niet anders. Ook de onderwijspraktijk wordt gekenmerkt door onzekerheid, disorde en onbepaaldheid en is met andere woorden contingent van aard (Schön, 1983). Als de context continu verandert, verandert (hopelijk) ook het perspectief op de context, dus blijft het altijd relevant om dit perspectief te onderzoeken.
Onderzoek – op basis van ervaringen met leerlingenparticipatie binnen het onderwijs – heeft laten zien dat kinderen en jongeren vanuit hun perspectief niet alleen anders tegen zaken aan kunnen kijken die volwassenen belangrijk vinden, maar ook dat zij andere zaken als belangrijk ervaren (Fielding, 2001).
Het gaat bij participatie – in bijvoorbeeld het onderwijs – dus niet alleen om de vraag wat leerlingen belangrijk vinden van de zaken die jij als leraar of schoolleider belangrijk vindt, maar ook om de vraag wat zij vinden van de zaken die zij zelf belangrijk vinden.
De mate waarin kinderen en jongeren de ruimte krijgen om te participeren is door verschillende onderzoekers uitgewerkt in zogenaamde ‘ladders’ of modellen, waarvan de ladder van Hart (1992) toonaangevend was. Hoewel de ladder inmiddels al ruim 20 jaar oud is, vormt het nog steeds een goed uitgangspunt voor een eerste oriëntatie op jongerenparticipatie.
Het platform identificeert verder een vijftal argumenten voor participatie van kinderen en jongeren in onderzoek;
1) kinderen en jongeren beschikken over capaciteiten om te participeren,
2) participatie leidt tot betere beslissingen,
3) participatie is een recht,
4) participatie draagt bij aan de persoonlijke ontwikkeling, en
5) participatie versterkt betrokkenheid en begrip van democratie.
Deze argumenten worden in het boek verder uitgewerkt en zijn natuurlijk evenzogoed relevant voor het onderwijs. In dit verband is ook het Engelstalige paper van Smit, Plomp en Ponte (2010) interessant, zij identificeren hierin overeenkomstig vier motieven voor leerlingenparticipatie, te weten: juridische, sociale, innovatieve en pedagogische.
Na deze introductie op het onderwerp werden twee voorbeelden van participatief jongerenonderzoek gepresenteerd door twee Vlaamse deelnemers. Een van de voorbeelden (dat ook als casus in het boek beschreven wordt; #5) gaat over een onderzoek naar het gebruik en de beleving van de publieke ruimte bij tieners in de stad Mechelen. Dit onderzoek heeft zogenaamde tienerweefsels (ruimtelijk gebruik van tieners) zichtbaar gemaakt in zogenaamde ruimtelijke patronen. Opvallend hierbij is dat de stad Mechelen gebruik maakt van deze gegevens bij de herinrichting van delen van de stad.
Centraal in de laatste plenaire ochtendsessie stond het proefschrift en onderzoek Uit de spagaat! Naar een kwaliteitsraamwerk voor Participatief Jongeren Onderzoek (PJO) (Jurrius, 2012). In dit proefschrift is – na een verkenning van het ontstaan en de ontwikkeling van PJO in Nederland – op basis van een analyse van kwaliteitsaspecten van PJO, een kwaliteitsraamwerk ontwikkeld voor het beoordelen van de kwaliteit van PJO initiatieven. Dit kwaliteitsraamwerk is vervolgens getoetst aan de hand van een zevental cases.
Het proefschrift en onderzoek hebben ook drie praktische kwaliteitsinstrumenten opgeleverd: een PJO-Aandachtspuntenlijst (welke gebruikt kan worden voor opzet, vormgeving en evaluatie van PJO), een (concept) PJO-Verklaring voor jongeren (die jongeren meer zicht geeft op het proces van PJO en hun op deze manier meer informatie en zeggenschap geeft) en een PJO-Evaluatielijst voor jongeren (waarin zij dus aan kunnen geven hoe zij het PJO ervaren hebben).
Na de lunch was het de tijd voor twee rondes workshops. In totaal werden er acht verschillende workshops aangeboden met thema’s uiteenlopend van ethische vraagstukken bij PJO en vormgeving van PJO, tot wat PJO op kan leveren voor beleid. Vanuit mijn onderwijsachtergrond schoof ik aan bij een workshop over participatief onderzoek met kinderen en jongeren in het HBO. Hierin werden ervaringen en perspectieven uitgewisseld vooral met betrekking tot participatief onderzoek in HBO opleidingen.
Het bleek, volgens de aanwezigen, voor opleidingen vaak nog een hele opgave te zijn om participatief (actie)onderzoek vorm te geven binnen opleidingen en onderwijs. Dit is een belangrijke reden waarom Renny Beers, Petra Ponte en ikzelf ActieonderzoekAnders gestart zijn; om opleidingen en actieonderzoekers bij deze processen te ondersteunen.
Verder was ik aangenaam verrast om te horen dat er ook binnen het onderwijs interesse is voor het laten participeren van leerlingen in (actie)onderzoek. Dit sluit naadloos aan bij een publicatie die ik momenteel samen met anderen aan het afronden ben: Leerlingen als medeonderzoekers. Participatie binnen en buiten de school (Verbeek, Smit, Ponte, verwacht 2013).
Deze publicatie is voor een groot gedeelte gebaseerd op een onderzoeksnetwerk – Leerlingen als medeonderzoekers – van het lectoraat Gedrag en onderzoek in de educatieve praxis. De minidocumentaire die gemaakt is van dit onderzoeksnetwerk geeft een goed beeld van de achtergronden en het potentieel van deze werkwijze.
De congresdag was naar mijn idee geslaagd; voldoende nieuwe input, interessante ervaringen gedeeld en nieuwe mogelijkheden verkend. Tijdens de plenaire afsluiting en evaluatie kwam er een opmerking uit de zaal waarom er bijvoorbeeld niet meer beleidsmakers en wetgevers aanwezig waren. Zij zijn immers voor een groot deel bij machte om de ruimte voor participatie van kinderen en jongeren mogelijk te maken.
En dat is gelijk ook vaak het nadeel van dergelijke initiatieven en congressen. Je staat toch vaak voor eigen parochie te preken; de mensen die al geïnteresseerd zijn in jongerenparticipatie komen wel luisteren. Dus is het ook de taak van de bezoekers om ervaringen te delen en anderen te wijzen op interessante ontwikkelingen.
Voor meer informatie over de genoemde publicatie over leerlingenparticipatie binnen het onderwijs of ActieonderzoekAnders kun je contact met Gijs Verbeek opnemen of zijn website bezoeken.
Literatuur
Dedding, C., Jurrius, K. H. M., Moonen, X., & Rutjes, L. (red.) (2013). Kinderen en jongeren actief in wetenschappelijk onderzoek. Ethiek, methode en resultaten van onderzoek met en door jeugd. Houten: Lannoo Campus. Bestel
Fielding, M. (2001). Students as radical agents of change. Journal of educational change 2, 123-141.
Hart, R. (1992). Children’s Participation: From Tokenism to Citizenship. UNICEF, International Child Development Centre/ Innocenti Research Centre, Florence, Italy. Download
Jurrius, K. H. M. (2012).Uit de spagaat! Naar een kwaliteitsraamwerk voor Participatief Jongeren Onderzoek. Proefschrift Universiteit Utrecht. Amsterdam: Ipskamp Drukkers. Download
Schön, D. (1983). The reflective practitioner: How professionals think in action. Hampshire: Avebury.
Smit, B. H. J., Plomp, L., & Ponte, P. (2010). Pupils and teacher as co-researchers: conditions for equal voices. Paper presented at the AARE Conference 2010, November 29 – December 2, Melbourne, Australia. Download
Verbeek, G., Smit, B. H. J., & Ponte, P. (red.) (verwacht 2013). Leerlingen als medeonderzoekers: participatie binnen en buiten de school. Den Haag: Boom Lemma.
Researching Children is een internationaal initiatief waarin meerdere universiteiten en kinderorganisaties betrokken zijn. Onderzoekers delen ervaringen op het gebied van onderzoek met en door de doelgroep. Researching Children brengt mensen samen die de visie delen dat kinderen, jongeren en mensen met een verstandelijke beperking alle mogelijkheden zouden moeten hebben om actief te zijn in onderzoek en samen een leidingnemende rol zouden moeten kunnen nemen in onderzoek dat gevolgen heeft voor hen. In Nederland is sinds 2007 een Nederlands/Vlaams platform Researching Children actief.
Reacties