Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Aanraken in het geheel vermijden is geen optie: het is een levensbehoefte

20 oktober 2017

Op een middag in 2012 verschenen de meiden van groep 7 collectief aan Tom Pellis’ bureau: waarom knuffelde en stoeide hij wél met de jongens, maar nooit met hen? Het drukte de schooldirecteur van Nutsbasisschool Teteringen en hij schreef er een blog over. Zijn conclusie destijds: ‘Ik voel dat ik mezelf rem in mijn eigenheid. Ik ervaar deze situatie als een groot manco in het onderwijs en ik wéét dat veel leraren hiermee worstelen.’

Drie jaar verder en het onderwerp houdt Tom nog steeds bezig. Hij las het boek Pedagogische contact van Simone Mark en vond daarin een vocabulaire en duiding die hem aanspraken. Het prikkelde hem om met haar twee casussen uit zijn dagelijkse praktijk te bespreken en hun ervaringen over het thema uit te wisselen.

TOM: Wat kan er misgaan bij aanraking? Het ergste wat er kan gebeuren is dat het op een ongepaste manier gebeurt. Dat heeft mij in het verleden geremd, zeker als er in het nieuws of mijn directe omgeving negatieve ervaringen boven kwamen. Echter, ‘zonder relatie geen prestatie’. En een relatie vereist in veel gevallen fysiek contact. Ik ben de afgelopen jaren steeds meer gaan durven vertrouwen op mijn eigen oprechtheid en kan daarmee mijn handelen in de klas en op school legitimeren. Dat kwam tot uiting in casus één, ik voel over die situatie geen spanning. Maar ik ben benieuwd wat jij erin leest, Simone.




Casus 1: ‘Stef komt zonder twijfelen op mijn schoot zitten’
Ik mag vandaag de leerkracht in groep 5/6 vervangen. Ik besluit – met instemming van de leerkracht – het te gaan hebben over de kracht van complimenten.


Na een korte uitleg over het onderwerp steekt Eefje haar vinger op, ze wil een compliment geven aan Stef: ‘Ik vind het knap dat jij hulp ging vragen toen je daarnet boos werd. Ik weet dat je dat moeilijk vindt.’ We proberen de kinderen te leren zich bewust te worden van hun emoties, om zo escalaties of conflicten te voorkomen: als je er op tijd bij bent, kun je hulp vragen. Dat is voor Stef lastig en zorgt ervoor dat hij regelmatig bij ruzies betrokken is.

Stef zit in de kring en begint na een moment van incassering zachtjes te snikken. De andere kinderen schrikken en kijken verbaasd. Ik vraag Stef of hij bij me wilt komen en zonder te twijfelen staat hij op. Met natte ogen, midden in een kring van starende ogen, staat hij voor me. Er floept een automatisch ‘Kan ik helpen?’ uit mijn mond. Hij knikt en opent zijn armen. Ik neem hem op schoot en zijn snik verandert in intens huilen.

Terwijl Stef - een van de grootste knapen van de klas - op mijn schoot zit vraag ik de klas of ze weten waarom hij verdrietig is. Na een paar minuten wordt Stefs ademhaling rustiger en heeft hij mijn warmte niet meer nodig. Hij gaat weer zitten op zijn plek en we vervolgen de les.




SIMONE: Het ‘pedagogische contact’ uit de titel van mijn boek verwijst naar ‘een goede aanraking, op het juiste moment, ook in de ogen van het kind’. Jij laat dat in de eerste casus zien, omdat je in staat bleek het perspectief van Stef in te nemen. Zijn verdriet roept ‘troostgedrag’ op. Stef zoekt steun en veiligheid bij jou. Je zegt daarover: ‘er floept een automatisch “Kan ik helpen?” uit.’ Met andere woorden: onbewust ben je geprogrammeerd om responsief te reageren op de jongen. Stef beantwoordt die vraag met een knikje en met fysieke overgave door zijn armen te openen. Wederom kan je als opvoeder dit signaal niet anders beantwoorden, dan door zelf te openen en het kind je schoot aan te bieden. In de veiligheid van jouw schoot kan Stef zijn verdriet laten gaan, waardoor zijn tranen gaan rollen.

TOM: Ik denk toch ook dat het op een bepaalde manier ‘gemakkelijker’ was geweest om hem een aai over de bol te geven, maar ik koos ervoor hem op schoot te nemen. Waarom precies, weet ik niet.

SIMONE: De manier waarop jij Stef troostte is een afgeleide vorm van veiligheid die de moederschoot een kind biedt. Door een kind tegen je aan te houden, lijf tegen lijf, wordt het omsloten: je biedt je lichaam aan als houvast, als steun, als huisje. Dit gedrag hebben we geleerd van onze ouders, wanneer zij ons op die manier troostten. Wanneer kinderen ouder worden passen we dit gedrag aan door iets meer afstand te nemen, maar ook volwassenen hebben behoefte aan lichaamscontact als ze verdriet ervaren: een arm om je schouder of een omhelzing. In pedagogische zin noem je dit gedrag ‘vriendschappelijk affectief’: je aanraking heeft als doel het kind te erkennen in zijn verdriet en door er gepast op te reageren bevestig je dat je het signaal hebt gezien en wilt en kunt beantwoorden.

TOM: Sinds dit voorval met Stef, krijg ik elke ochtend een enthousiast ‘Goedemorgen, meneer Tom!’ als ik hem zie. Dat geeft mij het idee dat onze relatie versterkt is sinds deze les.

SIMONE: Dat vind ik niet vreemd: Stef weet door deze ervaring dat je beschikbaar bent voor hem en dat ervaren de andere kinderen ook die jou op hun beurt hierdoor ook meer durven te vertrouwen.




Casus 2: ‘Joep begint te schreeuwen en om zich heen te halen…’
Bij binnenkomst in de klas na de lunchpauze zie ik Joep en zijn klasgenoten uit groep 7 verstrengeld in een heftige woordenwisseling. Joep komt op het punt dat hij gaat ‘ontploffen’. Dat zie ik aan zijn gezicht en zijn lichaamstaal. Ik ken hem goed genoeg om te weten dat áls hij ontploft, zijn woede grenzeloos is.

Er komt nog één opmerking van een klasgenoot en dan is het zover: Joep begint te schreeuwen en om zich heen te slaan. Ik reageer impulsief en pak hem vast. Zijn lijf schiet alle kanten op en zijn huid wordt rood. We vallen al struikelend op de grond en ik probeer hem nog steeds vast te houden, uit angst dat hij anders zijn omgeving aanvalt. Joep schreeuwt, schopt in de lucht. Zijn gezicht verandert in een grimas, die beestachtig te noemen is.

Ik moet al mijn kracht gebruiken om hem vast te houden, maar merk desondanks dat hij langzaam los komt. Ik probeer op een kalme toon tegen hem te praten. Ik wil hem loslaten, mits ik weet wat hij daarna gaat doen. Joep schreeuwt en is moeilijk voor rede vatbaar. Ik lijk zijn boosheid te versterken en het voelt alsof hij alleen maar gevaarlijker wordt. De leerkracht van groep 7 neemt de anderen mee het lokaal uit. Als de stilte is neergedaald, voel ik Joep ook rustiger worden en probeer ik het nog een keer.

‘Ik ga je loslaten, Joep. Maar vraag je hier te blijven zodat ik je kan helpen.’ Ik heb geluk. Hij blijft. We liggen beiden op de grond te bekomen…




TOM: In mijn tweede casus gebeurt weer iets heel anders. Joep was niet gediend van mijn aanraking en liet dat merken. Maar omdat er een escalatie dreigde, leek het een noodzakelijk kwaad. Ik vind het lastig in te schatten of ik hier nou goed gehandeld heb. Heb ik de boel niet verder laten escaleren? Waren de gevolgen niet minder groot geweest als ik anders had gehandeld? Wat had ik anders kunnen doen? Hoe nu verder? Wat doet dit met de andere kinderen en betrokkenen?

SIMONE: Dat is inderdaad een lastig vraagstuk. In mijn boek heb ik een model ‘fysiek contact met kinderen - motieven en effecten’ opgenomen. Bekeken vanuit dat model heb je in het ‘grijze gebied’ gehandeld: door Joep begrenzend aan te raken (hem stevig vast te pakken totdat hij rustig wordt), beperk je enerzijds de lichaamsruimte van de jongen, maar bied je tegelijkertijd een veilige, besloten ruimte waarbinnen de boosheid weer tot rust kan komen.

TOM: Ik had hem natuurlijk ook helemaal niet kunnen aanraken.

SIMONE: Aanraken in het geheel vermijden is geen optie: het is een levensbehoefte. Wanneer kinderen niet worden aangeraakt, ontneem je hen de mogelijkheid tot een gezonde ontwikkeling als mens: zowel cognitief, als sociaal-emotioneel. Het alternatief bij agressief gedrag is inderdaad afstand houden en het kind laten uitrazen. Dit is voor veel kinderen heel onveilig: een woede die nergens wordt ‘opgevangen’ of ‘beantwoord’ zal zeker uitdoven, maar laat tevens een eenzaam en ontredderd gevoel achter in het kind. Boosheid is altijd een uiting van onmacht en frustratie: je bent boos en verdrietig omdat jij je gekwetst voelt en veiligheid zoekt. Met andere woorden: boosheid is functioneel gedrag, wat vraagt om een liefdevolle benadering. Dat heb je kunnen bieden. En dat Joep blijft, is volgens mij geen toeval: je hebt hem erkend en hem de veiligheid geboden waardoor hij zonder gezichtsverlies op adem kon komen.

TOM: Elke situatie vraagt om een nauwkeurige afstemming, hoor ik je zeggen. Is er überhaupt een soort richtlijn te creëren in dit soort gevallen?

SIMONE: Begrenzend aanraken vraagt om veel sensitiviteit van de opvoeder: je komt in de intieme ruimte van het kind en moet dus goed aanvoelen wanneer je aanraking minder stevig kan worden. Zo’n vorm van fysiek contact luistert heel nauw inderdaad: de druk waarmee je aanraakt, de duur, de lichaamswarmte, de ademhaling, oogcontact, de openheid/toegankelijkheid van de ruimte: alles doet mee om de aanraking precies goed te laten zijn.
Fascinerend dat je zoveel interesse in dit onderwerp hebt, Tom. Waarom is de pedagogische aanraking eigenlijk zo’n belangrijk thema voor je?

TOM: In 2003-2004 heb ik in New Delhi, India, gewerkt op een Free Progress School. Daar was een bijzondere scheiding tussen hoe volwassenen en kinderen met elkaar omgingen versus volwassenen onderling. Kinderen werden getroost, zoals ouders bij hun kinderen doen: aaien, tillen, vasthouden. Wat mij intrigeerde was dat ik dat niet zag tussen volwassen mannen en vrouwen. En ook jongens en meisjes raakten elkaar niet aan. Wellicht dat jongens daar daarom ook gemakkelijker en meer elkaar aanraken. Ik miste het contact met anderen en had daar last van.
Daarnaast komen mensen bij mij sowieso niet snel te dichtbij. Ik kom uit een warm gezin, waar aanraken normaal was. Niet alleen bij troostgevallen, ook gewoon om even te stoeien. Mijn zoon Olle is drie jaar en mijn dochter To is vier maanden oud. Mijn vrouw en ik hebben Olle altijd veel geknuffeld, bewust en met veel liefde. We zien nu Olle hetzelfde met To doen: ze krijgt kusjes en wordt geaaid. Dat maakt mij als vader ontzettend trots. Ook omdat To bij het horen van Olle’s stem al begint te lachen. Hoe zit bij jou? Waar komt jouw interesse vandaan?

SIMONE: Toen ik als lerares werkzaam was in het voortgezet (speciaal) onderwijs raakte ik mijn leerlingen net zo vanzelfsprekend aan als mijn juf dat vroeger had gedaan: een schouderklopje, een bemoediging. Daar kwam een einde aan toen één van onze leerlingen de gymleraar ervan beschuldigde dat hij aan haar borsten had gezeten tijdens de gymles. Of er daadwerkelijk iets voorgevallen is, werd nooit opgehelderd. Maar ons werd vanaf toen verboden om nog leerlingen aan te raken. Een protocol ging ons handelen bepalen, waardoor we letterlijk onthand werden. Deze ervaring heeft ertoe geleid dat ik tijdens mijn studie pedagogiek onderzoek ben gaan doen naar dit thema en er uiteindelijk ook een boek over heb kunnen schrijven.

TOM: Zonde dat de angst zo de bovenhand ging voeren, maar ik snap het ergens wel. Ik heb in mijn startperiode als directeur op Nutsbasisschool Teteringen mezelf zakelijker en afstandelijker opgesteld naar de kinderen, dan toen ik leraar was. Zeker in mijn rol als directeur leek mij dat op zijn plaats. Het bood mij in het begin een soort vals vertrouwen. Ik merkte echter dat ik steeds verder van mezelf af kwam te staan.

SIMONE: Als je goed in je vel zit, je bewust bent van je lichaam en je rol als opvoeder kent, is er toegang tot je intuïtieve kennis. Kennis, gebaseerd op eerdere ervaringen en reflecties, die beschikbaar is op pedagogische momenten. Het klinkt alsof je minder verbonden was met jezelf. Dat lijkt nu gelukkig wel meer het geval te zijn.

Tom Pellis is directeur van Nutsbasisschool Teteringen.
Simone Mark geeft lezingen, trajecten en workshops over pedagogisch contact.

 

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief