Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Spelen als een soort Haarlemmerolie. Maar over welk 'spelen' hebben we het dan?

28 april 2020

We kunnen geen onderwijstijdschrift openslaan of we lezen hoe belangrijk spel/spelen is in relatie tot leren. Spel en spelen als wondermiddel voor bijna alles. Maar welke betekenis en interpretatie van spel wordt er bedoeld? En wat gebruiken we in het onderwijs? Daarover gaat dit artikel van Chris Hazelebach, voorheen opleidingsdocent aan de Calo en medewerker bij de KVLO, die zijn oor te luister legde bij Johan Huizinga, Rob Martens, Johan Steenbergen en Bert van Oers. Om begripsverwarring te voorkomen. Het artikel verscheen eerder in nummer 3 van Lichamelijke Opvoeding Magazine 2020 

Op de tennisbaan heeft een groepje van vijfjarige kinderen tennisles. De trainer heeft gelukkig begrepen dat je met deze doelgroep niet alleen de tennisslag kunt oefenen. Hij doet allemaal spelletjes met ze. Bijvoorbeeld schone voeten halen (een abstract tikspel voor de bovenbouw van de basisschool). Ze mogen tennisballen naar elkaar overrollen en hard weggooien en daarna zo snel mogelijk alle ballen weer verzamelen in de emmer. De kinderen mogen om beurten ook een aangespeelde bal van de tennisleraar wegslaan in de richting van een hoepel en kunnen punten verdienen voor elke bal die in de hoepel stuit (geen één bal). De jeugdsport is gelukkig ‘speelser’ geworden, maar of ze van deze spelletjes iets leren?

Spel als een soort Haarlemmerolie

Het lijkt of spel gebruikt wordt om de motivatie van kinderen te verhogen voor sportactiviteiten die eigenlijk veel te moeilijk zijn. Maak er maar een spelletje van en de kinderen doen wel mee. Deze ervaring was een reden om te zoeken naar een ordening van spel die inzicht kan geven wat de bedoeling van spel zou kunnen zijn.

Het belang van spel is in 1938 prachtig beschreven door Huizinga in het boek Homo Ludens (1938). Volgens Huizinga is spel overal in onze cultuur zichtbaar: in de taal, rechtspraak, oorlog, wijsheid, kunst, wijsbegeerte enz. Huizinga geeft geen definitie van spel, maar laat zien hoe spel in onze cultuur kan verschijnen. Spel als een soort wondermiddel dat mens en dier in een andere staat’ laat zijn.

Huizinga geeft geen definitie van spel, maar laat zien hoe spel in onze cultuur kan verschijnen. Spel als een soort wondermiddel dat mens en dier in een andere staat’ laat zijn.

Eind vorig jaar verscheen een boek met de titel We moeten spelen (Martens, 2019) en met de ondertitel ‘Wat onderwijs aan een verkenning van onze natuur heeft’. Rob Martens zoekt de kracht van spel/spelen niet alleen in de cultuur, maar ook in de natuur. Het boek is een vurig pleidooi om in ons onderwijs ruimte en tijd te scheppen voor de  verwondering, voor het speelse, voor het onvoorspelbare. Ook bij Martens is spel/spelen een wondermiddel, waar we in moeten geloven. Dat van spel een bepaalde kracht uitgaat, zal niemand ontkennen, maar het blijft een vaag geloof als het niet duidelijk wordt wat 'speels' is en of 'speels' hetzelfde is als 'spelen' en of het 'meedoen aan een spel' ook spelen of speels is. Hieronder een poging tot wat meer helderheid over wat we met spel/spelen zouden kunnen bedoelen.

Wat bedoelen we eigenlijk?

Als we het over spel/speels/spelen praten of schrijven, bedoelen we dan het zelfstandig naamwoord spel, het bijvoeglijke naamwoord speels of het werkwoord spelen? Welke verschillen zijn herkenbaar in de volgende zin? Het speelse kind speelt als loper in het tikspel. Welk beeld krijgt de lezer bij een speels kind, bij het spelen als loper en bij het tikspel? Waarschijnlijk krijgt iedereen er andere beelden en woorden bij. In verschillende wetenschappelijke publicaties (b.v. Johan Steenbergen (2004) is gepoogd het verschil tussen play (speels) en game (spel) te duiden. Het verschil tussen het bijvoeglijk naamwoord speels en het zelfstandige naamwoord spel kan als volgt uitgelegd worden. Speels gaat over de houding van een kind en spel over de context waarbinnen het kind deelneemt. We kunnen constateren dat een kind meedoet aan een tikspel, een toneelspel, een schaakspel, een poppenspel. Of dat kind ook op een speelse wijze meedoet is een andere vraag. Wanneer doet een kind op een speelse wijze mee met een tikspel? Een speelse houding gaat in ons taalgebruik niet alleen over spel. Een kind kan in de klas ook een speelse houding hebben als het rekent is of knutselt. Huizinga en Martens hebben duidelijk gemaakt dat elk mens overal op speelse wijze kan deelnemen.

Het is een misverstand dat door het deelnemen aan een spel kinderen daardoor een speelse houding verwerven.

Het is dus een misverstand dat door het deelnemen aan een spel kinderen daardoor een speelse houding verwerven. Er zijn onderwijzers en trainers die denken dat een wedstrijd hetzelfde is als een spel . Ze maken van elke oefening een wedstrijd en denken dan dat de kinderen dan een spel spelen. Er zijn maar weinig kinderen die door een wedstrijd een speelse houding ontwikkelen (misschien Frenkie de Jong?).

Ingewikkelde problematiek

Wat wel en wat niet in ons dagelijkse taalgebruik een spel/spelen wordt genoemd, ligt ingewikkeld. Bijvoorbeeld een wedstrijd darten wordt een sportspel genoemd, maar een wedstrijd speerwerpen niet. Toch zie je bij beide activiteiten iemand een pijl/speer wegwerpen.

Deze spraakverwarring komt doordat pijltjesgooien wel als spelen (werkwoord) wordt gezien en speerwerpen niet. Mogelijk heeft het ermee te maken dat speerwerpen een onderdeel van atletiek is en daarom niet als spelen gezien wordt. Een andere onduidelijkheid ontstaat als we zeggen dat iemand die aan het schaakspel deelneemt aan het spelen is en een klein kind dat met het eten aan het rotzooien is ook speelt. Het gaat hier echter om twee totaal verschillende interpretaties van het werkwoord spelen. Het gaat bij het werkwoord spelen over een specifieke bewegingsactiviteit van een persoon in een bepaalde spelvorm (context). Een spelactiviteit is niet hetzelfde als een speelse houding of een deelname aan een spelcontext. Bijvoorbeeld de scheidsrechter is niet aan het spelen..

Een spelactiviteit is niet hetzelfde als een speelse houding of een deelname aan een spelcontext.

In het bewegingsonderwijs wordt vooral over het werkwoord 'spelen' gepraat als de tikker een loper probeert te tikken of een aanvaller probeert te scoren. Deze specifieke bewegingsonderwijstaal, maakt het allemaal nog lastiger om te begrijpen wat we bedoelen als een speler op een speelse wijze een spel speelt.

Het is niet eenvoudig om een heldere theorie te schrijven over de verschillen tussen spel, speels en spelen. Zelfs de taalfilosofen komen er niet uit. Toch is het voor het gesprek over spel handig als er meer duidelijkheid zou komen over wat we bedoelen met spel . Daarom hieronder een voorstel voor een pragmatische ordening.

Voor bewegingsonderwijs zouden we een onderscheid kunnen maken tussen de volgende drie spelvormen:

  • Free PLAY
  • Training GAME
  • Competitie SPORT

Deze driedeling is ooit gebruikt in een Engelse lezing in Brazilië om uit te leggen wat het verschil is tussen het vrije spelen van kinderen, de echte sportwedstrijden en dat wat er in Nederland in het bewegingsonderwijs wordt aangeboden. In Brazilië mochten jonge kinderen heerlijk vrij spelen en vanaf 8 jaar kregen de kinderen alleen maar echte sporttraining om zo snel mogelijk 5 tegen 5 te kunnen basketballen. Er zat niets tussen vrij spelen en sport. Wat we in het bewegingsonderwijs doen is een tussenvorm tussen vrij spel en sport. De Engelse begrippen play, game en sport kunnen helpen om de verschillen tussen spel, speels en spelen te verduidelijken. Free play kan vertaald worden als vrij spel maar dat verwijst in het Nederlands naar een vrije werkvorm. Daarom gekozen voor Engelse begrippen waarvan er twee al in het Nederlands een plek hebben veroverd: game en sport.

Voor elk begrip is er nog een ander begrip bijgeplaatst om het verschil nog duidelijker te maken. De begrippen free, training en competitie (wedstrijd) versterken de gerichtheid van play, game en sport.

Daarom hieronder een korte toelichting op de ordening.

Free play
De eerste spelordening begint bij het hele jonge kind dat lukraak maar wat doet en al experimenterend de wereld leert ontdekken. Hier past het woord speels bij. Dat wat er gebeurt lijkt ongericht omdat zowel de context als de persoon afwisselend invloed hebben op wat er verandert. Dit spelgedrag is zichtbaar als kinderen met een bal spelen en er van allerlei verschillende acties mee doen of bij het touwzwaaien waarbij ze met de touwen ook andere acties gaan doen. Uiteindelijk kan dit speelse gedrag zich door-ontwikkelen tot creatief onderzoeken door volwassen mensen en uiteindelijk in een soort dementie voor bejaarden.

Competitie sport
Sport staat recht tegenover free play. Bij competition sport bepaalt de uitslag van de wedstrijd welke acties het meest efficiënt zijn om te doen. Het zelfstandige naamwoord spel past hier het beste bij. De spelers volgen vooral de aanwijzingen van de trainer/coach en houden zich aan vastgelegde spelregels en tactiek afspraken. Het gaat om het zo goed mogelijk uitvoeren ven een ideaaltypische uitvoeringswijze om de beste van de groep te worden. Het gaat over het spel van winnen en verliezen.

Training game
Tussen deze twee spelvormen staat de spelvorm: training game . Hier past het werkwoord spelen goed bij. Het woord game heeft door de computerspelletjes in Nederland een bijzondere betekenis gekregen. De computerspelletjes zijn ook wedstrijdjes, maar niet alleen wedstrijdjes tegen een ander, ook tegen jezelf. Het gaat om het verbeteren van je eigen gamevaardigheid . Proberen een hoger spelniveau te halen. Het begrip training game verwijst naar de activiteit spelen : bv beter leren mikken of tikken (bij een computerspel klikken ). Deze spelordening is de kern van veel sporttrainingen en bewegingsonderwijs. Het is een tussenvorm waarin de verbinding gemaakt kan worden tussen free PLAY en competition SPORT.

Deze drie spelordeningen in het bewegingsonderwijs

Het bewegingsonderwijs besteedt aandacht aan alle drie de spelordeningen. Er worden wedstrijdjes gespeeld (competiton Sport) ter voorbereiding op de sportcultuur. Het onderwijs mag geen kopie zijn van de echte sport waar de besten overblijven en de zwaksten toeschouwers worden. De pedagogische opdracht van het onderwijs zorgt ervoor dat elk kind in een wedstrijdverband een winnaar kan worden. Gelukkig worden de pedagogische aanpassingen steeds meer door de sport overgenomen. Het buitenspelen van kleuters op een goed ingericht schoolplein met voldoende speelmaterialen is een mooi voorbeeld hoe free play eruit kan zien. In de hogere groepen van het basisonderwijs krijgen de kinderen ook steeds vaker vrije gymlessen. Maar free play is meer dan alleen het aanbieden van een vrije organisatievorm. In zo’n vrije werkvorm kan een kind er ook voor kiezen om heel taakgericht de borstwaartsom te oefenen vorm.

Free play is meer dan alleen het aanbieden van een vrije organisatievorm. In zo’n vrije werkvorm kan een kind er ook voor kiezen om heel taakgericht de borstwaartsom te oefenen vorm.

Een vrije werkvorm geeft wel kans op speels gedrag, maar veroorzaakt dat niet. De bedoeling achter free play is dat kinderen durven te experimenteren en creatief durven te handelen. Het geven van speelruimte, zodat het kind een eigen leerweg kan kiezen heeft misschien het meest te maken met de sfeer in de groep en het open contact tussen de deelnemers en met de leerkracht. De kracht van free play blijkt uit de ontwikkeling van bijvoorbeeld free running, skaten en andere trendsporten. Het is lastig om in een onderwijsstructuur, die bedacht is om kinderen voor te bereiden op een bestaande werk cultuur voldoende ruimte te geven voor hun speelse houding . Bert van Oers heeft in zijn boek Carnaval in de kennisfabriek uitgelegd hoe een speelse houding uiteindelijk kan leiden tot een onderzoekende houding.

Vooral training game

De kern van het bewegingsonderwijs is vooral training game. De leerlijnen in het basisdocument zijn daar goede voorbeelden van. Bijvoorbeeld de leerlijn tikspelen. De kinderen leren in een tikspel bijvoorbeeld de bewegingsspelactiviteit het weglopen of passeren van een tikker beter uit te voeren. Dat begint in een eenvoudig tikspel als ‘beer kom uit je hol’ en blijft een leven lang spannend in het ‘schone voeten halen’-spel.
Het bijzondere van schone voeten halen is, dat er wel een tegenstrijdig belang tussen twee partijen aanwezig is maar dat de wedstrijd nooit tot een einde komt. Het spel blijft eindeloos voortduren tot de spelers er uitgeput bij neervallen. Het elkaar uittikken en ontwijken kan binnen dit spel op elk niveau meegespeeld worden. De spelactiviteiten zijn op zich zelf al boeiend en de spelvorm en de speelse houding krijgen daarbinnen gestalte.

Tikspelen

De leerlijn tikspelen, met daarbinnen de bewegingsthema’s tikspelen, jagerbalspelen en insluitspelen, vormen een goede inleiding op de competitieve sportspelen. De trainingsgames zijn niet alleen een tussenvorm naar de sport toe. Goede tikspelen (trainingsgames) zorgen er ook voor dat kinderen de kans krijgen om op een speels wijze te spelen.

Goede tikspelen (trainingsgames) zorgen er ook voor dat kinderen de kans krijgen om op een speels wijze te spelen.

Er moet in een trainingsgame een bepaalde vrijheid aanwezig zijn om op een eigen vrije wijze deel te nemen. In een tikspel gebeurt dit door voldoende differentiatiemogelijkheden aan te bieden zodat elk kind zelf kan kiezen op welk niveau hij mee wil spelen. De niveauduidingen in het basisdocument maken duidelijk dat elk kind het op een andere wijze kan deelnemen. De grote speelse uitdaging in een tikspel is om de tegenspeler te verrassen. Het plezier om elkaar te verrassen door schijnbewegingen te maken zorgt ervoor dat een tikspel heel lang boeiend blijft om te leren spelen. De beste spelers zijn in staat om in het spel extra risico’s te nemen, waardoor het ook voor hun spannend blijft om mee te doen. Talentvolle spelers die een zwakke speler meer kansen tot winnen durven te geven zullen daardoor het meeste zelf leren. De beste speler durft stralend te falen of zoals Huizinga het op de laatste pagina van zijn boek schrijft: ‘spelen met een druppel medelijden voor de tegenspeler’. De kracht van het bewegingsonderwijs is dat we kinderen leren te spelen door goede trainingsgames aan te bieden waarin ze op een speelse wijze kunnen leren bewegend te spelen in een gezamenlijke spelcontext.

Chris Hazelebach was voorheen opleidingsdocent aan de Calo en medewerker bij de KVLO. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit LO Magazine 3, 2020.

Literatuur

  • Huizinga J. ( 1938). Homo Ludens.
  • Martens R. (2019) We moeten spelen.
  • Steenbergen J. (2004) Grenzen aan de sport.
  • Oers van B. (2003) Carnaval in de kennisfabriek. De positie van het spel in Ontwikkelingsgericht Onderwijs

Contact: [email protected]

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief