Speciale Onderwijsavond rondom afscheid Luc Stevens
Op 13 maart 2018 werd in Driebergen – op een speciale Onderwijsavond – afscheid genomen van Luc Stevens (76) die als wetenschappelijk directeur van stichting NIVOZ terugtrad. Er werd een speciale documentaire vertoond, getiteld 'Het kan beter', die was gemaakt door Fifi Visser en Gijs Haak. Daarna nam docente Ellen Emonds een interview met Luc af en volgde er een gesprek met genodigden.
Naast een bewerkte transcriptie van het gesprek op deze speciale avond, kun je achter deze link ook een sfeerimpressie op video vinden. Gemaakt door Niels van der Grift. Over de rol van de leraar, de verhouding van de academie wereld tot het NIVOZ en de maatschappelijk urgentie van goed onderwijs. En over afscheid nemen of toch niet helemaal?
‘Liever geen applaus,’ zo verzocht gastheer Nickel van der Vorm al tevoren, ‘maar een passende, waarderende stilte.’ Na de documentaire ‘Het kan beter’ wilde niemand in theater Maitland meer anders. De camera was het werk- en persoonlijke leven van Luc Stevens (76) binnengedrongen en het resultaat dwong ontzag, respect en stilte af.
Ellen Emonds, NIVOZ-docente: Dank Luc, dat we – zoals we hier vanavond bij elkaar zitten – op deze manier met je mee mochten kijken. Het is een schitterend document. En ik ben zelf vooral onder de indruk van de nabijheid in de fragmenten. Hoe zou je daar zelf woorden aan geven, hoe heb je je gevoeld tijdens de opnames?
Dat is het vak van de kunstenaar. Dat versta ik zelf niet zo goed denk ik. Maar ik heb het ervaren bij Fifi Visser en Gijs Haak, de documentairemakers. Ze zijn op een volstrekt natuurlijke manier – heel authentiek, integer en oprecht – een relatie aangegaan. En ze hebben me dan zo’n half, driekwart jaar gevolgd. Wij voelden ons op ons gemak bij hen, en ik hoop zij ook bij ons, maar ik dacht het wel. Het was een vriendschappelijke relatie, al heel snel. Ik heb bijzonder grote waardering voor hun vakmanschap, voor de terughoudendheid waarmee zij aan het werk zijn en de ander de volle ruimte laten. Heel knap.
Ellen: Dat zou je zomaar kunnen verbinden aan hoe jij ook kijkt naar het werk van de leraar als hij met zijn leerling aan de gang is. Hoe je de ruimte kan laten bestaan om de ander met glans zichzelf te laten zijn…
Als je leraren aan het werk ziet of je hoort leerlingen over hun leraar spreken of de leraar over haar leerlingen – of het nu VO is of PO – dan ervaar je de verbondenheid tussen de twee. Die kan heel verschillend zijn: soms heel problematisch, dan weer heel hecht. Maar je ervaart een werkelijkheid waar jij niet in hoort te komen. Ook als ouder niet. Dat vinden sommige ouders heel moeilijk. Het is een originele verbinding tussen leerlingen en hun leraren, een soort relatie die heel oud is (de Grieken schrijven er al over) die ik buitengewoon respectabel vind. Het is de opdracht van de leraar om dit soort verbinding te maken met je kinderen. Achttien jaar of vier jaar, dat maakt niet uit. Het is een heel eigen verbinding.
Ellen: We hebben allemaal gekeken naar de documentaire. Ik kan me voorstellen dat ik niet de enige ben met vragen. Dus mocht er bij iemand in de zaal een vraag zijn, in je hoofd of in je hart, dan ben je uitgenodigd om het ergens in dit stuk kenbaar te maken. Luc, ik dacht, ik begin gewoon gemakkelijk. Met hoe ik jou heb ontmoet en hoe ik jou heb leren kennen.
Mijn allereerste ontmoeting was een lezing die je gaf op de Pabo waar ik studeerde. Ik had je nog nooit horen spreken. En ik moest wennen aan je stijl. ‘Soms duurt het lang’, zei ik tegen mijn directeur die mee was. ‘Hij denkt lang na.’ ‘Ja,’ zegt ie, ‘dat heet denktijd Ellen. Dat zou voor jou nog eens interessant kunnen zijn.’ Ik heb daar een tijdje voor nodig gehad. En ik ben dat ontzettend gaan waarderen en gaan gebruiken voor mezelf. Je kunt soms wat langer denken om goed bij je woorden te komen, omdat de taal er zo toedoet. Als je je uit wilt drukken
Veel ervaringen met jou hebben hele diepe sporen achtergelaten, in mijn pedagogisch besef, als het gaat over de les van respect en gastvrijheid, hoe jij die presenteert, hoe je je denktijd neemt, je onwaarschijnlijk grote kennis van de pedagogiek, je leerhonger – hij zit altijd boven, zegt Marijke – je zorgvuldigheid. Maar wat mij het meest raakt, is hoe je iedere keer jezelf ook scherpt aan wat een ander jou vertelt. Ik voelde me – toen ik je voor het eerst ontmoette, echt in het werk bij NIVOZ, ik was aantal jaren leerkracht, was jong, kwam net kijken, net van de opleiding en ik wilde ervaring – en ik voelde me onmiddellijk serieus genomen in mijn ervaring. Die ervaring was voor mij, als ik het vertelde, alleen nog maar een ervaring. Maar jij gaf eigenlijk iedere keer een grotere betekenis aan die ervaring dan dat ik er in eerste instantie zelf aan verleend had. En dat heeft veel indruk gemaakt, het hielp voor mijn zelfbeeld en voor mijn reflectievermogen.
Ik ben benieuwd of er iemand in jouw leven geweest is, in jouw academisch leven of je werkleven, die datzelfde voor jou betekend heeft?
Jazeker. Je staat op de schouders van anderen. Dat was mijn leermeester Langeveld, dat was in de jaren zestig, in mijn studententijd. Hij was een internationale autoriteit. Zijn teksten worden nóg gelezen in de opleidin gen. Martinus Langeveld uit Utrecht.Ik was naar Utrecht gestuurd overigens door een bijzondere ingeving van iemand anders, want ik zou naar Nijmegen gaan. Maar de studentendecaan waar ik in Nijmegen kwam – ik kwam wat later in het studieprogramma – zei: jij moet naar Utrecht gaan, naar professor Langeveld. Dat was een heel bijzondere wending in mijn plan. Dat was een vrouw die mijn motivatie herkende en wist dat ik daar niet op de goede plaats was. Nijmegen bood een nogal filosofische, theoretische opleiding. Utrecht was een opleiding waarin je direct bij de kinderen kwam, een klinische opleiding. Je werd geleerd om goed naar kinderen te kijken. Dus ook naar jezelf. Maar je bent jong, dus dat lukt maar ten dele. Je leerde heel goe d naar kinderen te kijken, met diagnostische materialen je in hen te verplaatsen, aan de hand van projectiemateriaal, zoals boomtekeningen en de Rohrschag enzovoort. Totdat je – en dat was wat Langeveld mij voorhield – een goed te funderen idee had van wie je voor je hebt. Daar zit een kind, of daar zit een jongen van zeventien, die zó’n boom tekent, op zó’n blad. Dus de boom neemt het hele blad in beslag. En die heeft problemen op school en daarom komt die bij ons. En daar moet een advies gegeven worden. En jij probeert te begrijpen wat die jongen beweegt: de belevingswereld van die jongen te vatten. Dat is heel ambitieus en ik denk ook dat het pretentieus is. Maar je doet het toch, maar je doet het voorzichtig. En vooral via cross-validering. Dus je hebt verschillende instrumenten en observaties en die koppel je aan elkaar. En dan kijk je, of je wat je hiér vindt, dáár klopt. Dat is heel wezenlijk voor studenten, dat ze leren te cross-valideren. En na zo’n avond denken, met al je materiaal, dacht ik: Ik heb het, ik heb een plausibele theorie hebt over deze jongen, een kind in problemen. Dat is het begin geweest van mijn werk. Dat hebben Langeveld en zijn medewerkers mij geleerd. En dat heeft mij vanaf het eerste college gefascineerd ja. Daar kom ik ook niet los van. Dat is mijn leven.
Ellen: Prachtig. Ik kijk even de zaal in. Kan ik iemand blij maken met gelegenheid om een vraag te stellen?
Dick van der Wateren: Luc, ik wou meteen even van de gelegenheid gebruik maken dat je heel veel mensen een thuis hebt bezorgd. Zoals wij hier zitten. Maar ik vraag me toch af: wat is er dan wat je op de universiteit niet hebt gevonden, maar wat je hier wel hebt gemaakt? Ik vind het wel fascinerend. Want je hebt natuurlijk allerlei mogelijkheden gehad in de academie. Maar daar voelde je je niet thuis en hier voel je je wel thuis. En heb je ons een thuis gegeven. Wat is nou het verschil voor jou?
Ik heb groot respect voor de academie als principe. Ik ben heel blij dat ik op de universiteit zoveel jaren heb kunnen doorbrengen. Ik heb er volop van geprofiteerd. Van de academische vrijheid, van de intelligentie en de originaliteit die je om je heen aantreft – het zijn allemaal de beste jongens en de beste meisjes van de klas – dus er is ongelooflijk veel potentie. En daar kun je jezelf aan laven, mee meten. Dus de universiteit ís en blíjft voor mij een maatschappelijk instituut van het allergrootste belang. En ik heb daar van de gelegenheid die ze me geboden hebben, volop gebruik gemaakt.
Maar de ontwikkeling die de universiteit vanaf 1990 daaromtrent heeft doorgemaakt – is er een weg van de Alma mater, de goedertieren moeder. De universiteit is altijd een plaats geweest waar je vrij kon denken, vrij kon spreken, waar je je gedachten en ambities kritisch kon toetsen. Waar je kon leren dat je nog heel veel niet wist, en niet kon. Dat is het altijd geweest. Het is verworden – nu in dit tijdsbestek, dat verandert waarschijnlijk ook weer – tot een plaats waar je de beste moet zijn, waar je moet kunnen aanwijzen dat jij de eerste bent. En die is de tweede en die de derde. En het is dát tijdschrift waar ik in gepubliceerd heb en nu krijg ik dus een Spinoza-prijs. Het is een plaats van de hoogste en de felste competitie. Het is een plaats waar het niet meer gaat om de zaak, maar om de plaats in de rangorde.
Maar de universiteit komt weer terug op de plaats waar ze hoort. Dat denk ik wel. Ja, daar ben ik eigenlijk wel van overtuigd. Ze houdt het zelf zo niet vol. Je merkt dat ook. Een samenleving gedoogt dat op een gegeven moment niet meer. Het is een propositie die mensen teleurstelt, die mensen agressief maakt, die slachtoffers maakt, enfin…
Maar ik heb op de universiteit dus veel mogelijkheden gekregen. En die waardeer ik. Maar we hebben op een gegeven moment ook overtuigd afscheid genomen. Toen ik 61 was. Dat wist ik zeker. Ik had een exit gesprek van vijf minuten. Dat wil zeggen, het duurde net zo lang als de koffie werd ingeschonken, en werd opgedronken. Niet langer. Dat zei alles.
En ik wist zeker dat er voor onderwijs een plaats moest komen – het onderwijs dat inmiddels zo geïnstitutionaliseerd en ver-polariseerd was dat het niet meer vooruitkwam – waar onafhankelijk, los van de subsidiëring van het ministerie kon worden nagedacht, kon worden gesproken over onderwijs. Een denktank dacht ik toen, een Clingendael voor onderwijs. Maar waar ook kon worden opgeleid. Dat hebben we later ontwikkeld. En ja, ik ben er nog steeds van overtuigd dat NIVOZ die plaats is geworden. Het is delicaat, kwetsbaar, maar het staat er nog steeds. En het werk dat we doen is nog steeds – getuige de belangstelling ervoor – relevant.
Ellen: Om op het werk even te door te gaan, van NIVOZ. We hebben met regelmaat ontmoetingen – met de docenten pedagogische tact, pedagogisch leiderschap. Jij bent daar bijna altijd bij. En ik merk – als we daar zitten dat het altijd jouw onverdeelde aandacht heeft. Onze ervaringen die we in trajecten opdoen, nemen we aan de tafel door. Met elkaar. En jij bent een en al oor als we jou vertellen over de ontmoetingen die we hebben in de scholen, met de leraren, en met schoolleiders; over hoe we daar ook zelf soms aan het zoeken zijn naar ‘wat het goede is, op het juiste moment, ook in de ogen van de ander’. En als we vertellen over hoe het soms bij onszelf schuurt, en hier en daar pijn doet, dan merken we dat het jou iedere keer raakt. Bijna alsof het je persoonlijk geraakt – of in elk geval – alsof je je persoonlijk verantwoordelijk voelt voor het werk dat wij daar aan het doen zijn.
Je noemde een keer – nadat we een situatie hadden beschreven en een reconstructie hadden gemaakt – compassie als antwoord op weerstand. Geloof, hoop en liefde als nieuw begin in een werkelijkheid waarin ook weerstand huist. Omdat we die weerstand ook tegenkomen in ons werk. Dat gaf veel houvast voor mij, maar ook voor mijn collega’s, om vol te houden in die weerstand. Ik ben benieuwd hoe je geloof, hoop en liefde verbindt aan het werk in het onderwijs, met het werk van de leraar en van de schoolleider? Versta je mijn vraag?
In de trajecten Pedagogische tact of Pedagogische leiderschap treffen jullie als docenten groepen leraren waarbij jullie proberen, met hen, dichter bij de leerlingen te komen. Het gaat om de leraar-leerling-interactie en de kwaliteit ervan. Maar op het moment dat jullie met zo’n groep beginnen, ook al zijn de voorbereidingen zorgvuldig geweest – ontmoeten jullie onmiddellijk de kleine conflicten die in zo’n team spelen, het gebrek aan leiderschap, of het gebrek vooral aan durf en moed van schoolleiders. Dat is bijna spreekwoordelijk. En die onzekerheid en die boosheid die wordt geprojecteerd op jullie. Dat komt door het systeem, het is een gesloten systeem. Wat niet kan ademen, naar buiten. Het kan alleen maar naar binnen ademen. En er is te weinig zuurstof. En jullie vertellen daarover, want jullie zitten daarmee.
En dan heb ik de grootste bewondering voor de manier waarop jullie dat verdragen; maar het ook in constructieve suggesties kunnen omzetten; en toch met zo’n ploeg verder kunnen. Daar werken jullie, als docenten, en daar heb ik het grootste respect voor. Het is een ontwikkelingsproces wat ik zelf heb doorgemaakt, met jullie, al die jaren. Waarin Marcel van Herpen een belangrijke rol heeft gespeeld. Er is uiteindelijk maar één oplossing voor die leraren die zo geëngageerd en met hun hart en met hun leerlingen bezig zijn – en dat is begrip, compassie. En geen scherpe vragen. En geen confrontatie. En zeker niet vertellen hoe het moet. Dat weten ze zelf wel. Hoe krijg je hen weer dichter bij hun eigen intentie? En bij hun vertrouwen in zichzelf? Dat doen jullie. En dan zie je dat heel zo’n begrip – pedagogische tact, met zijn schitterende literatuur – er even helemaal niet toe doet. Dan gaat het om die persoonlijke interactie. En over hoe sterk jullie zijn, als persoon, als docent. Daar heb ik heel veel respect voor. Daarom ben ik zo geëngageerd. Ik ga daarin mee.
Ja, ik hoop dat het een beetje duidelijk is. Dit is toch het hart van het opleidingswerk dat wij doen. Dat is leraren dichter bij hun leerlingen brengen. Dat wil eigenlijk zeggen: leraren dichter bij zichzelf brengen, los van dat systeem dat zo dwingend is, dichter bij jezelf brengen, waardoor jij je werk beter kan doen, en je leerlingen makkelijker met jou meegaan. Als jij naar het systeem luistert, gaat het niet goed. Of het nou een onderwijssysteem is of een ander systeem. Systemen helpen jou niet. En dat is wat wij proberen te laten voelen.
Tom Pellis: Luc, vorige week stond ik hier ook met jou daar op de vloer. En toen zei ik tegen je dat ik het lastig vond dat er iemand vertrekt waaraan je vaker advies wil vragen. Niet dat we elkaar wekelijks spreken, maar dat is ook met je ouders zo: af en toe kom je in een situatie terecht waarin je advies wil vragen.
Dit is het moment waarop je afscheid neemt, in elk geval van je functie als directeur van NIVOZ en Rob Martens mag deze geweldige taak overnemen, dus voor mij persoonlijk, maar voor velen hier onder ons, zal er iemand minder toegankelijk zijn om die vraag te stellen die ik af en toe aan jou zou willen stellen, hoe klein ook. En je kunt kleine vragen stellen, want ze worden altijd ontvangen en je krijgt altijd een antwoord die je niet verwacht. Wat geef jij, maar ook ons allemaal hier op NIVOZ, mee om er in ieder geval voor te zorgen dat wij NIVOZ – of in elk geval de gedachtengoed van NIVOZ – kunnen blijven verankeren en mee kunnen nemen in de komende jaren. Met daarbij het nodige vertrouwen dat wij dat met elkaar kunnen.
Mijn antwoord zou zijn: Mobiliseer je kinderen, je leerlingen! Dat is de krachtigste bron waarover wij beschikken. Om het onrecht, of de leugen, of de nood waarmee we geconfronteerd worden tegemoet te treden. Dat klinkt heel gewichtig, maar ik bedoel het precies zo. Wíj zijn het niet die het gaan doen, wij zijn bemiddelaars. Dat ben ik ook, een bemiddelaar. Niet meer. En leraren zijn bemiddelaars. En je leerlingen, je jonge mensen, je studenten die gaan het doen. En hoe krijg ik ze zover? Ja, dat klinkt nogal ego-betrokken, dat weet ik wel – hoe krijgen we die kwaliteit van de interactie zo dat zij zichzelf ervaren als krachtbron? Als een mens, bij naam te noemen, die de wereld tegemoet kan treden, die de wereld aankan, met anderen?
Dat is emancipatie. En ons onderwijssysteem is als systeem niet geëmancipeerd. Maar de mensen erbinnen zouden soms zelfbewuster mogen zijn, met meer zelfvertrouwen, maar ook zelfkritischer, elkaar ondersteunend, als een gemeenschap die veel kan hebben. Dus als ik een advies mee kan geven: zorg ervoor dat jouw school veel kan hebben. En dat is door naar je bron terug te gaan, je leerlingen, elke dag. Hoe sterk zijn jullie, hoe sterk zijn wij samen? Dat is het. Dan kan je wat aan.
Ellen Emonds: Ik moest denken aan de ‘NIVOZ-ontmoetingsdag’ die wij in december hadden, waar jij voor het laatst eigenlijk als onze leder aantrad, en de dag opende. En jij opende met de volgende zinnen. Je zei letterlijk: de erkenning van een potentiele bijdrage aan de samenleving van elk kind. Dat is wat een volwaardige erkenning van kinderen zou moeten zijn. En de documentaire die we net gezien hebben, heeft de titel: Het kan beter! En vervolgens vertel je in de opening over die heel indringende en pijnlijke ervaring die jij als jonge jongen hebt opgedaan, met die leerling met die klasgenoot (die om niets door zijn leraar tegen de muur werd gezet, red.). Het kan beter! Hoe komen we daar met elkaar? En misschien is het wel in het verlengde wat je net geantwoord hebt, hoe komen we bij die volwaardige erkenning uit?
Wat me het eerste binnenschiet is: de angst moet de school uit. We moeten zien dat we het heft weer in handen krijgen. We hebben het heft uit handen gegeven aan een systeem en systemen zijn per definitie a-moreel. Recent zijn we geconfronteerd – en dat is voor de jongere generatie nieuw – met kwaadaardige leugenachtigheid. Van onze politici, van grote leiders van grote landen, Amerika en Rusland. En de volgende dag is voor ons weer dezelfde als vandaag. Betrekkelijk gemakkelijk. En we lezen de kranten, als we ze lezen. En we maken ons even ongerust. Maar we stappen zo weer naar onze volgende verplichting. Maar er is wel degelijk iets aan de hand. De leugen legimiteert zichzelf, want waarom zou het niet waar kunnen zijn? Hoe verhouden wij ons hiertoe, met onze leerlingen en studenten?
Ik ben een oorlogskind. Ik was nog heel jong, maar heb daar toch ook heel concrete herinneringen aan. Vooral aan de tijd van na de oorlog, de tijd van de wederopbouw, van het optimisme. Én van de zelfdiscipline en de soberheid. Dat is allemaal ok. Maar het was ook de tijd van de grote dreiging van de nieuwe oorlog. Als kind was ik al heel druk met alles wat ik kon krijgen aan informatie over die Tweede Wereldoorlog. Het heeft grote indruk op mij gemaakt. De dreiging van immoraliteit, de dreiging van systemen, van ideologieën die de menselijke waardigheid ontkennen. Waarbij voor de individuele waardigheid geen plaats is. Dat kwaadaardige leugenachtigheid heeft mij als kind – geconfronteerd met de communistische propaganda – altijd beziggehouden.
In onze scholen moeten we oppassen dat we dat niet volgen. Dat we zodanig het systeem vertegenwoordigen, dat we de individuele eigenheid, waardigheid van onze leerlingen, van onze studenten verwaarlozen. Ik dacht vandaag: ik zou weleens een heel goede documentaire willen hebben over rapportbesprekingen in onze scholen. Hoe ziet dat eruit? Dat geeft mij een indruk van het schoolethos van deze school? Hoe ziet dat morele bewustzijn van dit docententeam eruit? Mag ik eens horen: waar staan jullie als docententeam voor? Hoe luidt jullie missie? Of is het alleen maar wiskunde? Of onvoldoende?
Het onderwijssysteem staat op ‘de onvoldoende’. Waarom zouden wij morgen de onvoldoende niet laten vallen? Dat is een immoraliteit, de onvoldoende. Een leerling ‘zwak’ noemen in een leerlingenvergadering is een immoraliteit. Je bent in je ontwikkeling niet zwak. Kinderen voelen zich in hun ontwikkeling niet zwak. En ze komen op school en ze horen dat ze een ‘zwakke leerling’ zijn. Hoe is het mogelijk? Waar halen we dat vandaan? We kunnen dat historisch beschrijven, maar moreel gezien? Hoe hebben wij het lef om een leerling een zwakke leerling te noemen? En daarmee zijn ontwikkeling, zijn persoonlijke ontwikkeling te degraderen. Want dat gebeurt, op hetzelfde moment. En daar zijn we ons niet van bewust. We doen het met de beste intenties. Ho ho, de leerling heeft het wel in de gaten. En die zegt daar zijn vertrouwen al op.
Ons onderwijssysteem waarin wij onze kinderen rangordenen, levert een grote bijdrage aan de ervaring er ‘niet bij te horen’. En daar zet het NIVOZ zich voor in. Om elk kind, op de plaats waar het is, volledig tot zijn recht te laten komen. Anders is de boodschap niet. En als het systeem dat niet kan, dan zetten wij het systeem naar onze hand, zodat het wel kan. En dat is de moed die gevraagd wordt van onderwijs. Dat is mijn eerste reactie. De angst het onderwijs uit, anders kun je niet met je leerlingen werken.
Peter Lindeboom: Luc, misschien een vraag van totaal andere orde. Ik heb helemaal geen verstand van onderwijs, maar ik ken jou wel een beetje. De meeste mensen gaan met 65 met pensioen. Jij hebt er tien jaar langer over gedaan. Ik lees: Luc neemt afscheid van NIVOZ. Maar als ik jou nu hoor, dan neem je helemaal geen afscheid. Dat is wel een probleem Luc. En daarom heb ik een vraag. Wat ga jij de komende vijf tot tien jaar doen, Luc? Jij bent een man die heeft Begeisterung nodig, je bent ergens mee bezig. Je hebt vast wel een idee.
Dit is natuurlijk toch de lastigste vraag van deze avond. Dat had ik me natuurlijk best gerealiseerd. Ik weet het antwoord niet. Behalve dat ik in de buurt van het NIVOZ blijf. Voorlopig. Maar dat is meer praktisch. We weten niet wanneer het niet meer zo nodig is dat ik er nog ben, voor dít of voor dát project. Dat zien we wel. Nu is het nog verstandig om in de buurt te blijven. Daar zijn we het met elkaar over eens. Dat kan een jaar duren. Korter, misschien iets langer. Maar jouw vraag gaat verder. En dat weet ik niet. Ik ben niet iemand die lang achter een bureau kan zitten. Ik kan een dag studeren. Maar dan wil ik ook graag weer een halve dag met anderen uitwisselen. Of even fietsen, wandelen. Ik heb geen groot geduld zeg maar, zoals een collega die gewoon het ene boek na het andere schrijft. Dat is voor mij ondenkbaar. En ik lees zijn boeken wel, en ik heb er ook profijt van. Zo heeft iedereen zijn functie.
N.N.: Wij gaan natuurlijk met uw missie verder. En een aantal uitdagingen laat u ook aan ons. In de documentaire hebben mij de twee uurtjes die u ‘s avonds na het werk besteedt aan ‘denken’ zo ontzettend geraakt. Omdat ik denk dat juist met die twee uurtjes zoveel van de problemen kan worden voorkomen. En ik wil graag van u weten of u daarin ons – leraren, maar ook kinderen, zover kan krijgen.
Die uitspraak van mij in de documentaire klonk misschien grappig, maar het was toch wel heel serieus gemeend. Na zo’n dag van heel veel mensen ontmoeten, heel veel spreken, nadenken, heb ik behoefte aan reflectie, wil ik even tot mezelf komen. Daar heb ik mijn boeken en artikelen voor, en die zijn er ruimschoots. We hebben zoveel literatuur, van zoveel begenadigde onderzoekers, auteurs, denkers. Het is niet moeilijk om een bron te vinden die jou helpt om na je werk – s’ avonds een half uurtje of een uurtje te lezen – een idee te krijgen. Degene die met de Boeddhistische traditie wat meer vertrouwd zijn, meer vertrouwd dan ik, die herkennen dat. Wanneer je in rust bent, je laat gewoon komen wat er komt – niet onvoorbereid: je hebt wel te lezen – dan komt het idee dat je nodig hebt voor je werk, dat komt vanzelf. Niet elke avond. Maar veel komt vanzelf.
Maar laten wij die kinderen wel voldoende vrij?
Vanochtend was ik op een grote conferentie van de Vrije Scholen, hier in Zeist. Ik heb daar nog wat verteld. En ik kwam ook weer leerlingen tegen, voortgezet onderwijs. En die weten zoveel, die zijn zó helder, die zijn zó wijs. Je leerlingen kunnen je altijd vertellen hoe jij ervoor staat, hoe het met jou gaat als leraar. En of jij in staat bent om te doen wat zij nodig hebben. Leerlingen, jonge kinderen al, denken na. Kinderen van 2 of 2,5 jaar ontwikkelen zich al metacognitief, dat wil zeggen met het bewuste deel van de intelligentie, heel snel. Die sturen hun ouders al zoals ze willen. Dus als ze bij moeder iets niet kunnen krijgen, gaan ze het aan vader vragen. Want ze weten dat die een ander antwoord gaat geven.
Jerome Bruner die geeft een paar prachtige voorbeelden, in de jaren tachtig al. Terwijl Piaget nog steeds veronderstelt dat het kunnen denken van een positie buiten jezelf – je zelf waarnemen – pas bij 5, 6 of 7 jaar komt. Maar dat komt al heel vroeg. Kinderen reflecteren al heel vroeg. En ze weten al heel vroeg hoe hun ouders ervoor staan. Wat hun ouders ervaren, hoe hun ouders gaan reageren. Het is zó interessant, kinderen staan zo dichtbij je. Ook je leerlingen, die staan zo dicht bij je. Dat hebben we in dat grote onderzoek dat we hebben gedaan, waar dat groene boek uit voortgekomen is (Zin in School), ook zo ervaren.
Leraren en leerlingen hebben allebei dezelfde intenties, ze willen allebei goede prestaties en geen gedoe. Waarom komen ze niet bij elkaar? Door de controlebehoefte van de leraar. Zo is uiteindelijk ons onderzoek in een hypothese geëindigd. De leraar wil in control blijven. Ja, dan houd je de kinderen dus op afstand. Ze hoeven niet op je knie te komen zitten, bij wijze van spreken. Da’s niet nodig. Je hoeft geen vriendjes met ze te worden. Dat is niet aan de orde. Jij hebt als volwassene je eigen verantwoordelijkheid. Maar de nabijheid wordt door de controlebehoefte, de behoefte om een groep te managen, en anderen te kunnen laten zien dat jij daar de baas bent, te niet gedaan.
De behoefte om leerlingen te leren kennen, en de behoefte van leerlingen om dichter bij jou te komen en jou te leren kennen en steun aan jou te ervaren, die houden wij op afstand. Kinderen zijn als informatiebron onvervangbaar. En rijk. En wij gaan ze vertellen hoe het moet in ons instructiemodel.
Ellen Emonds: Luc, we ronden het af. Een kleine vraag tot slot. Als je het nou nog ooit over zou mogen doen, op welke plek zou je terugkeren in het onderwijs?
Dan zou ik terugkeren als hoogleraar. Zeker weten ja, het geeft je veel mogelijkheden. Of je het nou verdiend hebt of niet – ik bedoel: of het nu terecht is of niet volgens de criteria. Maar je moet het natuurlijk wel zelf doen.
Ik heb in het ordinariaat van meet af aan de academische vrijheid gevoeld om met Wim van Werkhoven, mijn rechterhand die altijd het werk met mij samen heeft gedaan, mijn eigen thema’s te kiezen. Om onderzoek zo te ontwerpen dat ik kwam bij wat ik wilde laten zien, Ik heb mijn studenten orthopedagogiek zoveel mogelijk gebracht bij waar het om ging. Dat is niet altijd gelukt waarschijnlijk, maar dat was wel mijn bedoeling. Voorstelbaar maken waarvoor zij gekozen hadden: voor kinderen.
Dank je wel, Luc
Zin in leren, Zin in school, Zin in onderwijs – belangrijke werken van de hand van Luc Stevens, waarin gezocht wordt naar de pedagogische betekenis van onderwijs. Zin in Afscheid – een liber amicorum – is niet van, maar vóór professor Stevens (76), en werd uitgebracht ter gelegenheid van zijn terugtreden als wetenschappelijk directeur van stichting NIVOZ. Twintig schrijvers geven een prachtig beeld van de betekenis van Luc Stevens’ werk. Het is boekje is eenmalig in een beperkte oplage gedrukt en niet meer te verkrijgen. Wel zijn er twee tekstbijdragen online verschenen van Rob Martens en Gert Biesta. Achter de titel vindt u de link.
Foto’s Ted van Aanholt
—-
Wat de lens zag
Over de beelden bij Luc Stevens’ afscheid
De Cycloop heette de vereniging van fotografie-enthousiastelingen op mijn universiteit. En zo heten ze nog altijd. Wat een prachtig passende naam: natúúrlijk verwijst een studentenclub met een half-pedante belezenheid naar de klassieke Griekse Oudheid, naar de eenogige reuzen die in het hete binnenste van de aarde hielpen de instrumenten voor de goden te smeden. Wat is een fotograaf anders dan een eenogig wezen dat zelf opgaat in zijn omgeving en intussen de wereld beziet?
Onze NIVOZ-huisfotograaf Ted van Aanholt zal die klassieke verwijzing ongetwijfeld herkennen, want hij is, naast kundig beeldenschieter, opgeleid als filosoof. De bedachtzame observeerder is herkenbaar in zijn werk, zoals hij tijdens NIVOZ Onderwijsavonden de tijd neemt, van perspectief wisselt en op zijn onderwerp toe kruipt door het van alle kanten – dichtbij en veraf, met en zonder publiek, van voren en als Rückenfigur – te belichten.
Wat me trof in zijn fotoverslag van de twee avonden (op 6 maart en 13 maart 2018) waarin wij stilstonden bij het vertrek van Luc Stevens als wetenschappelijk directeur van het NIVOZ, zijn de contrasten tussen die twee momenten.
Allereerst was er het symposium met Gert Biesta, Tone Sævi en Joseph Kessels. “Een inhoudelijk gesprek, als best mogelijke cadeau aan Luc”, zoals Nickel van der Vorm het pesenteerde. In de beelden van die avond zie je hoe Ted, terwijl hij vastlegt in woordenloze vorm, de inhoud mee laat spreken. Soms zie je het gezegde op het podium onderstreept in een geheven hand met opengesperde vingers. Een frons die verraadt dat er een nieuw inzicht daagt dat nog naar woorden zoekt. Er is de laconiek half-opgetrokken wenkbrauw, de gezwollen ader op de slaap van de jazzsaxofonist, de bedachtzame vinger onder de lip van een toehoorder, de zichtbare concentratie in ooghoeken om de gravende antwoorden op de vraag ‘What in the end keeps everything together’ te verstaan.
Hoe anders van karakter was de tweede avond, waarop Lucs film Het kan beter werd vertoond. Dat was de avond dat Van Aanholts cyclopenlens vooral de weerspiegeling van het menselijk oog leek te vinden. Het is niet voor niets dat Max van Manen in zijn fenomenologisch-pedagogische werk uitgebreid stilstaat bij het oog:
Het gevoelvolle oog van tact is een spiegel van zijn zorgzame intenties. Tact doet wat het doet door alles – van je blik tot je spraak, van je stiltes tot je gebaren – in te zetten als bemiddelende hulpbronnen voor het zorgende werk. Een oog, dat alleen het gedrag van kinderen waarneemt, objectiveert. Terwijl het tactvolle oog subjectiveert. Het tactvolle oog maakt contact, maakt persoonlijke relaties mogelijk. (…) Oogcontact is een van de meest intieme vormen van in-verbinding-zijn, die je kunt ervaren met een ander. Over het algemeen zijn het onze ogen die waarachtiger, eerlijker, echter overbrengen hoe we ons voelen en wat we van een ander vinden, dan we dat met woorden kunnen. (uit: Weten wat te doen, wanneer je niet weet wat te doen, pp. 109-110)
En zo vond de lens van de fotograaf: ogen die twinkelden. Ogen die elkaar lang niet gezien hadden. Ogen die ontspanning zochten. Ogen die zich nog herinnerden hoe het begon. Ogen die niet wisten te kiezen tussen vreugdevolle dankbaarheid en de melancholie van een eindigend tijdperk. Ogen die denken en doen congruent maakten. Ogen die zeiden: “Onze monden hoeven het eigenlijk niet nog een keer aan elkaar uit te leggen.” Ogen die stopten vooruit of terug te kijken, maar het moment zelf aanblikten
Geert Bors
Delen: