Kinderrechten en onderwijs, 25 jaar verder: Meedoen of echt verantwoordelijkheden durven delen?
20 november 2014
De vraag is niet of, maar hoe leerlingen ruimte voor participatie moet worden gegeven binnen onderwijs. Daarover mag anno 2014 geen enkel misverstand meer bestaan, schrijven Gijs Verbeek en Joop Berding. Uit het Verdrag inzake de Rechten van het Kind - vandaag, 20 november exact 25 jaar geleden geratificeerd - spreekt immers een duidelijk kindbeeld.Met de ratificatie van het Kinderrechtenverdrag wordt het recht op onderwijs gedefinieerd in termen van universaliteit (alle rechten gelden voor alle kinderen), respect (belangen van het kind staan centraal en geven richting aan maatregelen en beslissingen), inclusie (ieder kind heeft recht op leven, overleven en maximale ontwikkeling) en participatie (recht op meningsuiting in zaken die het kind aangaan).
Daarnaast is het Kinderrechtenverdrag feitelijk de juridische weerslag van een duidelijke en uitgesproken visie op kinderen en jongeren. Waarborging van de implicaties van het Verdrag zou dus logischerwijs vanzelfsprekend moeten zijn en niet opgevat moeten worden als na te volgen plicht. Het kindbeeld dat eraan ten grondslag ligt, ziet het kind (of de jongere) namelijk als een dynamische, intrinsiek gemotiveerde, zelfsturende en verantwoordelijk persoon in wording. Met andere woorden: volledig toegerust zich naar vol potentieel te ontplooien en actief deel te nemen aan de, met volwassenen gedeelde leefwereld.
Onderwijs gestoeld op het Kinderrechtenverdrag impliceert verder: toegang tot onderwijs, recht op goede onderwijskwaliteit én recht op het respecteren van de kinderrechten binnen onderwijssettingen. Aan de eerste twee implicaties kan het Nederlands onderwijs tot nu toe redelijk tegemoet komen. Voor de derde implicatie echter is een schrijnend gebrek aan aandacht. Zo komen de Kinderrechten en zijn implicaties niet of nauwelijks aan bod in lerarenopleidingen. Maar ook kinderen en jongeren zelf zijn vaak niet op de hoogte van de rechten die zij op grond van het Verdrag hebben. Er moet echter ook geconstateerd worden dat het Kinderrechtenverdrag in dermate algemene formuleringen is opgesteld, dat het voor de praktische onderwijspraktijk ‘slechts’ een juridisch kader schetst. Het is met andere woorden weliswaar richtinggevend, maar biedt weinig tot geen houvast in de complexe en weerbarstige onderwijspraktijk.
Het verleden laat echter vooruitstrevende voorbeelden zien die blijk geven van het respecteren van het, aan het Verdrag ten grondslag liggend kindbeeld. Zo gaf de Poolse pedagoog Janusz Korczak in de jaren 20 en 30 van de vorige eeuw hieraan handen en voeten in zijn weeshuis in Warschau. In feite bestuurden de kinderen, onder zijn leiding, zelf het weeshuis. Korczak had hiertoe verschillende instituties in het leven geroepen, zoals een kinderparlement. Het weeshuis functioneerde in zekere zin als een kleine republiek, met als doel het vreedzaam samenleven van een grote groep kinderen en hun begeleiders.
Pedagogen als Korczak, maar bijvoorbeeld ook Dewey kunnen dan ook als ‘aartsvaders’ van kinder- en jongerenparticipatie worden beschouwd. Korczak droeg zelfs inhoudelijk sterk bij aan het Kinderrechtenverdrag. Maar ook in ons land kennen we een rijke traditie van pedagogen voor wie het betrekken van kinderen cruciaal was. Denk aan schoolmeester-pedagogen in het eerste kwart van de vorige eeuw zoals Jan Ligthart en Theo Thijssen. De sporen van hun werk zijn in onze tijd duidelijk zichtbaar, bijvoorbeeld in het denken van Micha de Winter en Luc Stevens. Maar zijn deze sporen ook zichtbaar in de concrete onderwijspraktijk?
Onze opdracht
Zoals gesteld staan onderwijsbetrokkenen continu voor de opdracht de specifieke onderwijspraktijk vorm te geven op basis van de richtlijnen die het Kinderrechtenverdrag hiervoor schetst en het kindbeeld waarop dat is gebaseerd. Simpele voorschriften volstaan hierbij niet. Wél wordt uit de explicitering van dit kindbeeld de noodzaak duidelijk voor een andere perceptie van kinderen en jongeren. Een perceptie die meer samengaat met het mens- en kindbeeld achter de geformuleerde rechten. Deze andere kijk op kinderen behelst onder andere kinderen en jongeren te zien als full partners in onderwijs; toegerust voor hun aandeel in de eigen ontwikkeling én vormgeving van onderwijs. Als volwassenen daarin slagen, ontstaat de ruimte hiervoor vanzelf.
Kijken we in het bijzonder naar het recht op participatie (artikelen 12 en 13), zou dat dus niet slechts beperkt moeten blijven tot ‘meedoen met’, maar veel meer opgevat kunnen worden in termen van ‘gedeelde verantwoordelijkheid’ voor de gezamenlijke leer- en leefomgeving. Zodat kinderen en jongeren de ruimte krijgen om het kindbeeld dat ten grondslag ligt aan de kinderrechten volledig te realiseren. Op donderdag 20 november wordt voor deze ontwikkeling een aanzet gegeven tijdens het onderwijssymposium Stem van de Leerling in Rotterdam.
Gijs Verbeek is verbonden aan het NIVOZ en auteur van het boek Participatie in het onderwijs: onderzoek met en door leerlingen. Joop Berding is als docent/onderzoeker werkzaam aan de Rotterdam University of Applied Science, co-auteur van Schoolpedagogiek en jarenlang verbonden aan de Korczak Stichting.
---
Leerling-participatie: hoe zie jij de leerling?
Op elke school participeren leerlingen in meer of mindere mate in de dagelijkse onderwijspraktijk en het curriculum. Initiatieven zijn niet zonder meer te ‘rangschikken’ al komt Michael Fielding met een interpretatie van participatiepatronen waarmee we wel onderscheid kunnen maken. Hij ziet zes manieren waarop leerlingen worden betrokken bij het vormgeven van onderwijs.
De leerling wordt gezien als…
1. … Databron
De leerling heeft in passieve zin en beperkte mate een stem bij dit patroon. De stem van de leerling spreekt bijvoorbeeld door behaalde resultaten op toetsen en opdrachten.
2. … Gesprekspartner
De leerling krijgt participatieruimte middels dialoog met de betrokken volwassenen. De leerling wordt hierbij minstens geïnformeerd over wat de volwassene doet met hetgeen door hen besproken is.
3. … Onderzoekspartner
De leerling wordt door volwassenen uitgenodigd om op actieve wijze betrokken te zijn bij gezamenlijk praktijkonderzoek naar de gezamenlijk gedeelde leefwereld.
4. … Kennisontwikkelaar
De leerling krijgt hierbij ruimte om het eigen perspectief in te brengen als startpunt van activiteiten. Op deze wijze komt er informatie beschikbaar die niet op een andere wijze tot stand had kunnen komen, juist omdat het initiatief ligt bij de leerling.
5. … Mede-vormgever
De leerling wordt als actieve participant betrokken bij de implementatie van (gezamenlijk voorgestelde) veranderingen. De verantwoordelijkheid van de leerling breidt zich hierbij uit naar de concrete en praktische vormgeving van de gezamenlijk gedeelde leefwereld.
6. … Geleefde democratie
De leerling en leraar zijn hierbij volledig gelijkwaardig aan elkaar (zonder dat dit overigens de pedagogische verantwoordelijkheid van de volwassene aantast of onrecht doet). Leerlingen en leraren trekken samen op in de zorg, verantwoordelijkheid en vormgeving van de gezamenlijk gedeelde leefwereld.
Op de meeste scholen zijn de patronen 3 t/m 6 nog te ontwikkelen. In het vo zijn leerlingen vaak vertegenwoordigd in een leerlingenraad, maar dit soort vertegenwoordigingen hebben weinig te maken met de dagelijkse onderwijspraktijk in de school. De agenda is zelden onderwijsinhoudelijk.
Reacties