Een krachtige pedagogische gemeenschap: 'Burgers de hoofdrol laten spelen, maar zeker niet alleen laten staan'
2 mei 2014
Micha de Winter bedacht de term 'Pedagogische Civil Society' om gemeenschappelijke activiteiten van burgers rondom het grootbrengen van kinderen te omschrijven. Voor alle partijen die betrokken zijn bij de opvoeding van kinderen, heeft dit begrip weer een andere betekenis of invulling. Leonie Reumers omschrijft deze verschillen voor alle partijen. 'Nu al glooit aan de horizon waar de successen zitten: samen leven, samen doen, samen denken en samen beslissen.' Deze bijdrage verscheen in een eerdere versie op de website van K2 Brabants Kenniscentrum Jeugd.In een tijd waarin we langzamerhand beseffen dat problematiseren onze maatschappij niet vooruit helpt is het concept Pedagogische Civil Society (PCS) gelanceerd. De bedenker van de term, Micha de Winter, is inmiddels zelf niet zo gelukkig met deze mond vol, maar het gedachtengoed achter het concept heeft een behoorlijke aanhang gekregen. Of het nu gaat om beroepskrachten, hun managers of beleidsmakers: iedereen weet min of meer wat er onder het begrip verstaan wordt en dat het belangrijk is om te toetsen hoe het met de PCS gesteld is in de eigen gemeente. Om vervolgens te proberen hem sterker te maken als dat nodig blijkt. Want een krachtige pedagogische gemeenschap heeft voor alle partijen voordelen.
Ouders en opvoeders voelen zich in een sterke pedagogische gemeenschap niet alleen staan in hun opvoedingstaak. Zij weten dat het normaal is om tijdens die opvoeding tegen allerlei vragen en problemen op te lopen. Zij weten ook dat ze elkaar met raad en daad kunnen bijstaan. En dat dat niet altijd veel (tijd) hoeft te kosten. Een mooi voorbeeld zag ik in een wijk waar Marokkaanse moeders ten gevolge van een cursus een hechte groep ging vormen. Toen één van de moeders daarna kanker kreeg waren de andere moeders er voor haar en haar gezin om allerlei hand en spandiensten te verlenen en emotionele steun te bieden.
Voor de kinderen betekent het dat ze minder kwetsbaar zijn want ze zijn niet uitsluitend afhankelijk van de zorg, aandacht en liefde van hun ouders. De buurvrouw, familieleden en vrienden springen bij als de ouders tijdelijk of langduriger (gedeeltelijk) niet in staat zijn om hun kinderen te geven wat zij nodig hebben om goed op te groeien. Een mooi verhaal hierover hoorde ik van mijn 80-jarige buurvrouw die er geen geheim van maakt dat ze een rotjeugd heeft gehad met veel geweld. Maar haar lichtpuntje waren de buren die nooit iets vroegen over wat er aan de hand was, maar haar gewoon regelmatig een leuk uurtje in hun huis bezorgden met knuffels en veel warmte. Ze weet het nu nog en heeft de buren tot hun dood in ere gehouden als ‘pake’ en ‘moeke’. En op haar beurt neemt zij het nu op voor kinderen die niet goed behandeld worden.
De overheid heeft belang bij sterke gemeenschappen want die hebben veel minder (dure) hulp nodig, regelen onderling veel zelf en dat is absoluut goedkoper. En het heeft meteen een neveneffect: investeren in wat burgers nodig hebben om een sterke (pedagogische) gemeenschap te kunnen vormen en als overheid daarin als partner op te trekken draagt bij aan een positievere relatie met burgers dan een die gebaseerd is op wantrouwen en controle.
Ook voor gezinnen die met een opeenstapeling van problemen te maken hebben biedt een sterke (pedagogische) gemeenschap kansen. Zij kunnen daarin niet alleen rekenen op een luisterend oor en een helpende hand van buurtgenoten. Ze kunnen ook zelf hun steentje bijdragen aan een prettige leefomgeving, waardoor zij een positiever perspectief op zichzelf kunnen ontwikkelen.
Op verschillende plekken in Nederland worden praktijkervaringen opgedaan. Met vallen en opstaan hebben we al het een en ander geleerd en gaan wij de komende tijd nog meer leren hoe het werkt en wát werkt. Maar nu al glooit aan de horizon waar de successen zitten: samen leven (dààr zijn waar de mensen leven, contact met hen hebben, waardering voor wat goed gaat) samen doen (inzetten op wat mensen belangrijk vinden, samen met hen) samen denken (wat vinden wij met elkaar goed voor de ontwikkeling van onze kinderen en welke oplossingen voor eventuele problemen kunnen we bedenken) samen beslissen (wat gaan we doen en wie doet wat?). Bij dit alles is het de kunst de burgers de hoofdrol te laten spelen en als overheid en beroepskrachten genoegen te nemen met een faciliterende rol. En dat is iets anders dan zeggen dat ze het voortaan alléén moeten uitzoeken.
Leonie Reumers is orthopedagoog, werkt als trainer/adviseur bij K2 Brabants Kenniscentrum Jeugd en als landelijk Triple P trainer voor het Nederlands Jeugd Instituut. Zij is moeder van drie zonen van 26, 22 en 17 jaar.
Reacties