Stichting Nivoz logo
Sterkt leraren, schoolleiders en betrokkenen bij de uitvoering van hun pedagogische opdracht

Nivoz platform hetkind

Krachtig Onderwijs richt zich op 'complex leren'

6 september 2011

Jack Provily sprak tijdens de Conferentie ‘In Het Onderwijs Kan Het Wel’ op 25 augustus jl. in Driebergen over Krachtig Onderwijs. ‘’Het zorgt voor een verbinding tussen proces, inhoud en voorwaarden.’’ In onderstaande bijdrage gaat Provily – werkzaam voor NTO Effekt – wat dieper op de term Krachtig Onderwijs in.



Zijn bijdrage:




Inleiding
Dit is een uitnodiging om eens anders te kijken naar wat nodig is om te leren. Wat doet er het meeste toe in het leerproces? Wat kunnen we leren van de nieuwe kennis over het brein?

Twee vaststellingen:
- Er vindt geen leren plaats als leerlingen niet betrokken zijn.
- Leerkrachten bepalen voor meer dan 90 % die betrokkenheid!

Krachtig onderwijs zorgt voor een verbinding tussen het proces, de inhoud en de voorwaarden. Krachtig onderwijs betekent slim en effectief lesgeven wat resulteert in hogere opbrengsten en meer leerplezier voor leerlingen en meer werkplezier voor leerkrachten.

Onderstaande bijdrage gaat niet over simpel leren, zoals automatiseren of topografie. Simpel leren is namelijk een kwestie van onthouden en begrijpen.

Krachtig onderwijs richt zich op complex leren. We praten dan over nieuwe lesstof, zaken die in stapjes geleerd moet worden, die tijd en aandacht nodig heeft, die samenhang (vroeger-toekomst) aanbrengt. Complex leren is integreren en toepassen van nieuwe leerinhouden.

In  Krachtig Onderwijs onderscheiden we zeven belangrijke strategieën:

1. Lichaam en geest
2.
Feedback en correctie
3.
Input en output
4.
Verwerking
5.
Geheugen
6.
Samenhang
7.
De omgeving

 

 

Ad 1 Lichaam en geest

Complex leren vereist vijf emotionele staten: veiligheid, motivatie, relatie, alertheid en verwachting.

Leerlingen moeten zich veilig genoeg voelen om fouten te maken maar ook om succesvol te zijn. Als leerlingen van slag zijn, kan het tot anderhalf uur duren voordat ze weer tot leren in staat zijn!

De motivatie van leerlingen wordt verhoogd als ze weten waar we naartoe werken (doelen kenbaar maken). Leerlingen zijn gemotiveerd als we tegemoet komen aan hun competentiegevoel (ik kan dit aan), aan hun autonomie (ik heb zeggenschap en mag keuzes maken) en hun relatie (hoe denken wij over elkaar?).  Dus concreet: fouten maken moet, bedank kinderen voor hun bijdrage  en help ze hun eigen keuze te maken.

Zonder relatie vindt geen leren plaats. Onderzoeken hebben aangetoond dat relaties zorgen voor betrokken leerlingen. Zorg er dus als leerkracht voor dat er een relatie met de leerlingen is (vertel eens een persoonlijk verhaal), laat ze met elkaar samenwerken en zorg voor groepswerk.

Als leerlingen alert zijn, kunnen ze hun focus beter vasthouden en werkt hun brein beter. Leerkrachten kunnen dit reguleren door energizers toe te passen, passende muziek te laten horen of een spelletje of activiteit in te lassen.

Leerlingen met hoge verwachtingen over de toekomst blijken beter te scoren dan hun klasgenoten met lage verwachtingen. Hoge verwachtingen vraagt dat leerlingen weten wat er van hen verwacht wordt (haalbare doelen), dat ze succeservaringen kunnen opdoen en voorbeeldgedrag van leerkrachten. Leerkrachten mogen dus nooit hun leerlingen opgeven...

Conclusie: zonder deze vijf staten hebben leerlingen geen kans van slagen. Leerkrachten hebben gelukkig mogelijkheden om deze staten te beïnvloeden en zelfs te wijzigen.

 

Ad 2. Feedback en correctie

Er is niet een algemene, universele juiste wijze van feedback geven. Dit betekent dat het belangrijk is om als leerkracht verschillende soorten feedback te hanteren.

Er zijn wel een aantal regels die voor elke leerling van belang zijn.

Het dient specifiek te zijn. Geef zo concreet mogelijk aan wat bedoeld wordt met de feedback.

Het moet voor leerlingen duidelijk zijn dat de feedback over de taak, over het werk gaat en niet over de leerling zelf.

Hoe simpeler de feedback is, hoe beter. Met name bij de start van een nieuwe taak is dit van belang. Te veel feedback zorgt ervoor dat het brein overladen wordt waardoor prestaties zakken.

Geef zowel positieve als negatieve feedback. Negatieve feedback lijkt meer invloed op het brein te hebben. Bij sommige leerlingen kan dit echter tot stress leiden, waardoor ze van slag raken. De gevolgen daarvan zijn reeds besproken!

Geef veel feedback. Beter te veel dan te weinig.

Feedback en correctie is het effectiefste wanneer leerlingen met hun werk bezig zijn.

Persoonlijke feedback heeft meer nut dan algemene feedback. De vraag is of algemene feedback in ons brein verbonden wordt met het werk wat we verricht hebben. Onderzoeken tonen aan dat feedback, gericht aan één persoon, dit wel doet.

Complimenteer altijd hardop, voor iedereen hoorbaar.

Ad 3. Input en output

Wees je als leerkracht bewust dat ons brein niet gelijk alles direct begrijpt  en verwacht dat je moet corrigeren. Ons brein heeft tijd nodig om het geleerde te ontvangen, te evalueren, er betekenis aan te geven en toe te passen. Dit betekent dat er meer verwerkingstijd dan instructietijd zou moeten zijn.

Leerkrachten kunnen de 49/51 procent-regel gebruiken, dat wil zeggen dat maximaal 49% van de tijd de leerkracht aan het woord is tegen meer dan 51% verwerkingstijd voor de leerlingen. Eric Jensen hanteert zelfs de vuistregel dat de leeftijd van een kind in jaren, het aantal minuten is waarin instructie dient plaats te vinden. Een kind van 8 jaar kan dus als instructietijd maximaal 8 minuten aan. Daarna dient verwerking te gebeuren.

De limiet van het werkgeheugen betekent dat we niet teveel, tegelijk kunnen onthouden. Tot nu toe ging men ervan uit dat we in staat waren om ongeveer 7 punten te onthouden (denk aan uw rekeningnummer!). Nieuw onderzoek suggereert dat we blij mogen zijn met 4 punten!

Als we het geleerde willen vasthouden, is daar enige tijd voor nodig. Als we te snel nieuwe informatie krijgen, zal ons brein dit overschrijven (te vergelijken met een overschrijfbare CD) en zijn we het dus kwijt. Ons brein bewaart nieuwe leerstof enige tijd in de Hippocampus alvorens het op te slaan in het brein zelf.

Als er geen tijd is om deze overdracht te laten plaatsvinden en nieuwe stof wordt aangeboden, zal de nieuwe informatie de oude overschrijven.

Hoeveel geniën bleken middelmatige leerlingen en excelleerden pas later als volwassene?

Peter Huttenlocher stel dat het brein van kinderen soms een time-out nodig heeft om het geleerde te consolideren. Dit vraagt van leerkrachten te zoeken naar de juiste balans in nieuwe leerstof en tijd.

Conclusie: Niet te veel, niet te snel en zeker niet tegelijk!

Ad 4. Verwerking

Verwerking in diepte (‘complex leren’) vindt plaats als leerlingen de leerstof kunnen onthouden, begrijpen, integreren en toepassen.

Voor dit proces is het nodig dat er in ons brein verbindingen worden aangelegd op verschillende plaatsen. Simpel leren’ brengt slechts een enkele verbinding aan (hoofdstad van Frankrijk is Parijs).

Als leerkrachten willen dat hun leerlingen diep leren, moet er tijd voor zijn en materiaal (inhoud). Het leerproces kan op vele aspecten worden ingezet: verbreding van de inhoud, verdieping door meer details, perspectiefwisselingen, betekenisvol maken, presenteren van de nieuwe kennis, toepassingen ervaren en individuele, persoonlijke reflecties.

Discussie en leergesprekken zorgen ervoor dat leerlingen over de stof praten, beargumenteren, samenvatten, vragen stellen, herschrijven en het geleerde kunnen terughalen.

Coöperatieve werkvormen in kleine groepjes zorgt voor begrip op eigen niveau.

Leerkrachten kunnen de opdracht geven dat kinderen de leerstof gaan bewerken (puzzel, quiz, verhaal maken, etc.).

Als leerkrachten vragen stellen aan de groep zorgen ze ervoor dat kinderen eerst over het antwoord nadenken ( 30 tot 60 seconden) of je geeft ze de vragen van te voren, ze praten er met een klasgenoot over, antwoorden worden op bord genoteerd (iedereen wordt bedankt voor zijn/haar bijdrage) en daarna praat de groep met elkaar over de beste antwoorden. Leerkrachten dienen zich bewust te zijn dat hun leerlingen gevoelig zijn voor de reactie op hun antwoorden. Die reactie zou zonder oordeel moeten zijn.

Visualiseer wat kinderen aan het leren zijn door modellen, posters, tekeningen, mindmaps,  schilderijen, etc.

Conclusie: diep leren kost tijd. Als leerkrachten daarvoor zorgen en leerlingen enthousiast maken over de inhoud, stellen ze hun leerlingen in staat om het geleerde toe te passen.

Ad 5. Geheugen

Door verbindingen aan te leggen in ons brein, zijn we in staat om dingen te onthouden. We kunnen dit visualiseren met een mindmap. Daarna is het van belang om dit te herhalen. Recent onderzoek heeft ons geleerd dat ons brein na 3 tot 4 keer herhaling de meeste zaken onthoudt.

Door te herhalen, onthouden we dus. Door dezelfde herhaling raken we verveeld. Er zijn dus verschillende manieren nodig, bijvoorbeeld vooruitzicht, voorkennis activeren, doelen benoemen, woordspin maken, terugblikken, geleid toepassen en linken.

Door een vooruitzicht - expliciet of impliciet - te geven, worden er al verbindingen in ons brein aangelegd waar we later (uren, dagen, maanden, jaren) op terugkomen.

Bij voorkennis activeren gaan we op zoek naar verbindingen in ons brein die er al zijn en waar we dus gebruik van kunnen maken door weer nieuwe verbindingen aan te brengen.

Als kinderen weten wat ze gaan leren omdat we doelen benoemd hebben, zijn ze beter in staat om nieuwe leerstof een plek te geven. De netwerkverbindingen zijn er immers al in hun brein.

Door met leerlingen een woordspin of mindmap te maken,worden de verbindingen zichtbaar en wordt de verankering versterkt.

Een terugblik , reflectie, evaluatie van het geleerde zorgt voor het vasthouden in het geheugen (je onthoudt 95% van wat je uitlegt).

Leerkrachten moeten ervoor zorgen dat toepassingen alleen plaatsvinden als verbindingen zijn aangebracht. Als dat nog niet zo is, dienen toepassingen alleen onder begeleiding plaats te vinden.

Leerkrachten kunnen met hun leerlingen de nieuwe leerstof linken aan kennis die er al is.

De moeder van al het leren is de mindmap, de vader de herhaling, herhaling, herhaling.

 

Ad 6. Samenhang

Leerlingen worden overspoeld met informatie. Daarom is het van belang dat leerkrachten samenhang aanbrengen in alles wat geleerd wordt.

Allereerst is het van belang dat de basiskennis van de leerlingen aansluit bij de nieuwe lesstof. Als die basiskennis er nog niet is, kunnen leerkrachten daar eerst voor zorgen.

Als we leerlingen samenhang willen laten ervaren, kan dat het beste zo praktisch mogelijk. Iets opmeten op het schoolplein bijvoorbeeld, brengt verbanden aan in tegenstelling tot schriftelijk werk.

Door gebruik te maken van symboliek, begrijpen leerlingen de inhoud en samenhang beter. Voorbeelden hiervan zijn analogie (dit lijkt op...), metaforen, vanuit ander perspectief benoemen (zoals een insect iets ziet) of verhalen vertellen.

Als leerlingen in aanraking komen met modellen, is er direct een beeld gevormd in het brein.  Dit kan ook een schema of diagram zijn. Een andere mogelijkheid is om de leerlingen zo’n model zelf te laten maken.

Door met elkaar samen te vatten, te brainstormen en te discussiëren, ontstaat tijdens het proces de samenhang in het brein.

Het brein is soms net als een paar nieuwe schoenen: je moet even (aan een nieuw idee) wennen. Rust kan dan helpen.

Conclusie: Krachtig onderwijs betekent dus onderwijs in samenhang aanbieden!

 

Ad 7. De omgeving

De schoolomgeving speelt een grote rol als we kijken naar complex leren. Uit onderzoek blijkt dat de fysieke en sociale omgeving de groei en het overleven van nieuwe hersencellen bepaalt, maar ook de cognitieve mogelijkheden en de emotionele reacties.

Bij de fysieke omgeving is de luchtkwaliteit een belangrijke factor. In de VS is deze in 20% van de scholen onvoldoende. Dat betekent geïrriteerde ogen, neus en keel, hoofdpijn, duizeligheid, vermoeidheid en slaperigheid.

De akoestiek van de lokalen en geluid uit de omgeving (wegen, treinen, vliegtuigen) maar ook in de school (airco, computers, gangen) kan ervoor zorgen dat leerlingen 20% lager scoren (Onderzoek VS 1999).

Goed licht kan een verbetering tot 25% betekenen. Meer daglicht heeft een directe relatie met beter welzijn en betere scores.

De ideale temperatuur varieert van 20’C tot 22’C, afhankelijk van de activiteit van de leerlingen.

Wat de sociale omgeving betreft, is het belangrijk dat er veel tussen de leerlingen wordt samengewerkt vanwege de positieve onderlinge afhankelijkheid die daardoor ontstaat.

In een kring of groepsgesprek kan gesproken worden over gezamenlijke normen, waarden, afspraken, racisme, schelden, etc.

Het is van belang dat elk kind een in de groep een sociale status heeft. Leerkrachten moeten kinderen helpen in dit socialisatieproces. Hert gaat niet vanzelf..

Conclusie: een leerkracht die Krachtig onderwijs wil leveren heeft een missie om te zorgen voor goede temperatuur, akoestiek en verlichting in zijn of haar lokaal en zorgt ervoor dat elk kind zich elke dag “belangrijk” voelt.

 

 

De praktijk

Scholen die werk willen maken van Krachtig onderwijs, kunnen van elke strategie een onderdeel uitkiezen en daar een maandelijks te halen doel van maken en dit per week in kleine stapjes aanpakken. Oefen totdat het een gewoonte is. Kies daarna een grotere verandering per maand en probeer totdat je resultaat ziet. Stel vervolgens nieuwe doelen vast.
De aanpak vraagt om twee beslissingen. De eerste is om hierin te geloven en de tweede is er een van actie. Succes!

Jack Provily is trainer bij NTO Effekt. Hij was werkzaam als leerkracht, intern begeleider en directeur in het Primair Onderwijs. Als intern begeleider was hij vanaf de start betrokken bij de invoering van Handelings Gericht Werken. Als directeur heeft hij HGW weten te integreren in het concept van ontwikkelingsgericht onderwijs. Jack is gediplomeerd interim-schoolleider.

Reacties

0
Login of vul uw e-mailadres in.


Er zijn nog geen reacties
Delen:
Op de hoogte blijven?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief